ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
per inzicht in de motieven en houdingen, zo
als deze gedurende de „rampsituatie" zich ma
nifesteerden, zal dus wel van betekenis zijn
voor de toekomstige practische benadering
van deze mensen.
Tenslotte dient te worden opgemerkt, dat
het onderzoek waarop de navolgende alinea's
zijn gebaseerd, bescheiden van opzet was en
zich slechts tot enkele facetten van de proble
matiek moest beperken. Verdere onderzoekin
gen in deze richting, welke vooral door het
ISONEVO ondernomen worden, zullen in
deze materie ongetwijfeld meer licht brengen.
De geestelijke verwerking van de catastrophe.
Het gros van de bevolking was door de ge
beurtenissen in de nacht van 31 Januari op
1 Februari volkomen overrompeld. Zelfs toen
de dorpen al onder water stonden, begreep
men niet geheel wat er gebeurde; men dacht
veelal aan de inundaties tijdens de oorlog en
men onderschatte het gevaar.
Vrouwen gedroegen zich volgens de meeste
ondervraagden veel kalmer dan mannen.
Haar aandacht ging in de eerste plaats uit
naar de onmiddellijke omgeving, n.l. gezins
leden en huisraad; meer naar de concrete de
tails dan naar het geheel. Zij konden vrij
nauwkeurige beschrijvingen geven van hetgeen
om hen heen gebeurde, hoe zijzelf en andere
gezinsleden zich gedroegen. Wat er evenwel
buiten haar gezichtskring zich afspeelde, wis
ten zij meestal slechts vaag. Een algemeen
overzicht van de situatie ontbrak bij haar vrij
wel altijd. Talloze concrete werkzaamheden,
verzorging van gezinsleden en het gereed ma
ken van noodaccommodatie namen haar ge
heel in beslag. Ook al beseften de vrouwen
soms het gevaar, zij hadden eigenlijk geen tijd
om „echt bang" te zijn. De mannen gaven
minder duidelijke antwoorden omtrent het
geen zij in de rampnacht deden. Het werk
milieu (bedrijf, vee enz.) en de bredere sociale
kring (buren, dorp, reddingsploegen) waren in
de vraaggesprekken bij de mannen veel sail-
lanter dan bij de vrouwen. De mannen ver
toefden tijdens de rampnacht meer buitenshuis
dan de vrouwen en zij hadden een beter over
zicht van de gevaarlijke situatie, hetgeen hun
vrees versterkte. De doeleinden, die zij na
streefden, b.v. redding van vee en machines,
waren moeilijk en heel vaak zelfs onbereik
baar. De mislukkingen en grotere gevaren,
waaraan de mannen daarbij blootstonden,
brachten hen meer in verwarring, zodat ze
inderdaad iets minder „kalm" waren dan de
vrouwen. Het verschil in de reacties van vrou
wen en mannen op het gevaar vervaagde in
sommige opzichten, naarmate de situatie over
zichtelijker werd. In de gevallen van snel op
komend en bijzonder hevig gevaar, waar
vlucht de enige mogelijkheid was, schijnt de
verscheidenheid in de reacties van beide sexen
zeer gering te zijn geweest.
Kinderen tot de leeftijd van ca tien jaar
begrepen meestal niet veel van de toestand en
gedroegen zich vrij rustig; tenzij onder de vol
wassenen paniek ontstond, of dat zij alleen
waren gebleven.
De mededelingen van de evacué's waren
lang niet zo pathetisch als de persberichten
en de verslagen van buitenstaanders. Dit geldt
ook van kinderen. De tekeningen en opstellen
van de geëvacueerde kinderen over de
„Ramp" waren eenvoudige opsommingen van
ervaringen; maar in producten van hun niet-
geëvacueerde klasgenootjes kwamen sensatio
nele bijzonderheden voor, die bij de reddings
werkzaamheden in de omgeving van hun
woonplaats het betreft hier Yerseke niet
voorkwamen en die zij, zoals b.v. beschrijving
van helicoptères, slechts uit persberichten en
andere mededelingen leerden kennen.
Door de sterke emoties bij het vernemen
van nieuwsberichten en bij ontmoeting van de
geredden ging men onbewust dramatiseren. Al
naargelang de houdingen en gedragingen die
men bij de getroffen bevolking verwachtte,
interpreteerde men hun reacties, waardoor een
grote verscheidenheid van stereotype menin
gen ontstond. De ene maal waren de evacué's
„flink en moedig" en hadden zij „een groot
132