No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Dus peinzend stapt ze voort,
Tot waar men door het kreupelhout
De toren ziet der poort.
Pal bij de stad ligt een putje, door eik en
peppel overlommerd. Dat bracht haar op een
idee: de melk zal ze met water vermengen!
Wekenlang loopt het prachtig. Als de baas
verneemt, dat de melk tegenwoordig zo blauw
is, dan wijt Elsje dat aan de „blaeskop" (later
„blaarkop; Walchers ware „blisse"). Einde
lijk heeft ze zoveel, dat ze zich een gouden
kap aanschaft. Op de terugweg kan ze zich
niet weerhouden, de kap eens te proberen.
„Och, dat ze thans een spiegel had! Maar
wacht het putje is daar.
Ze huppelt door het kreupelhout,
Buigt over 't putje heen.
Wat plompt er neer! Mijn God! haar goud
Schoot los zonk neer verdween.
En een stem rijst uit de vloed:
Wat van mij kwam, keert tot mij weêr,
Nooit dijt gestolen goed.
Nog lang nadien was Elsje er stil van. Eerst
haar huwelijk met Japik-buur werd een pleis
ter op de wonde. De les van het putje had
haar goed gedaan: ze gedroeg zich voortaan
als een flinke, eerlijke huisvrouw. Als Japik
haar in een slecht jaar aanraadt, de „botter"
wat zwaar te maken:
Dan sprak ze: „Neen, vanmiddag eer
Wat minder overvloed:
„Wat van ons komt, keert tot ons weêr,
Nooit dijt gestolen goed."
Naderhand plaatste Schimmel het vers
veranderd en verkort (55 strofen) in zijn
Verspreide Gedichten (1852), met de onder
titel „Een Volks-sproke". Enigszins gewijzigd
worden de Gedichten in 1874 herdrukt. Een
deel vindt men, met zelfkritische commenta
ren, in de keurbundel Innerlijk Leven (1889).
Het ronde Putjen is er terecht niet bij. Niette
min komt het, vanwege het aardige en deugd
zame vertelsel, in bloemlezingen voor. Men
ziet het in de vijfde druk van Bloemen, ge
gaard in den lusthof der Vaderlandsche poëzy
(Amsterdam, P. N. van Kampen, 1869) en in
F. H. van Leent's Neerlands Dichterschat,
Keur van poëzie uit onze dagen (Arnhem,
K. van der Zande, 1877).
Gaan wij de verschillende lezingen verge
lijken, dan blijkt dat de berijming van Schim
mel nog weer verzoenender en burgerlijker is
dan de Antwerpse versie van Domien Sleeckx.
Nog tijdens haar leven komt het meisje tot
inkeer, welke inkeer door een gelukkig huwe
lijk wordt bekroond.
Mede van belang is de plaatsing van de
geschiedenis. Uit niets blijkt, dat Schimmel
te 's-Graveland geboren en te Amsterdam
werkzaam Oost-Soeburg heeft bedoeld.
Het dialect in de eerste hier aangehaalde stro
fe (die later verdween) is onafwijsbaar Hol
lands en doet denken aan de kruidige taal der
goudeneeuwse kluchtspelen. Eveneens van be-
Zo was het Ronde Putje, kort voordat de Tweede
Wereldoorlog Walcheren onherstelbaar verminkte.
(foto ,,De Hemain Soeburg)
139