ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
en luchten joeg, die de mensen schrik en ont
zetting bracht. Wie kent niet het gedicht van
Goethe: „Erlenkönig"? Hierin wordt verteld
van een meisje dat ten offer viel aan de on
zichtbare ruwe kerel, die „Schimmelreiter"
heette, zó realistisch en zó spannend, dat men
zelf zou gaan twijfelenDe tegenhanger
van deze „Schimmelreiter" is onze kinder
vriend Sint Nicolaas die eveneens op een
schimmel rijdt, nu niet in de wolken, maar
over onze daken, nu niet om schrik te bren
gen, maar om vriendelijkheid te bewijzen,
niet om kinderen van hun ouders weg te ro
ven, maar om de kinderen blij te maken, met
cadeautjes en veel zoetigheid
Als na de lange, bange herfst- en wintertijd
de dagen weer zachtjes-aan begonnen te len
gen, dan was er vreugde in het hart van de
Germaan, omdat de zomer weer kwam. En
kan het dan anders of de blijdschap uitte zich
in feestvieren, uitbundig en langdurig: Der
tien dagen lang soms, met grote partijen en
rijke feestmaaltijden ter ere van de goden.
Die „joel-tijd" viel dus zo ongeveer enkele
weken voor ons kerstfeest. De 25ste December
rekende men als de kortste dag, als de geboor
tedag van de zon: Het nieuwjaar. Later, bij
„Schimmelreiter"
de wilde jager
het doorbreken van het christendom heeft
men deze dag, de 25ste December, als de ge
boortedag van Christus aangenomen. Hij is
immers „Hét Grote Licht", Die eveneens en
in veel sterker mate dan de zon, voor de don
kere wereld een andere, een nieuwe tijd doet
aanbreken: Een wérkelijk niéuw jaar; een
zalig Nieuwjaar!
Tijdens deze twaalf dagen van de joeltijd
brachten de Germanen hun grote offers aan
de goden en geesten. Ze hadden vele goden
en daarom waren ook de offers vele en veel
soortige. Immers ze kenden Wodan, Donar,
Perchta, Frigga enz. Hoe meer offers men
nu bracht aan deze goden en hun geestelijke
vertegenwoordigers, hoe beter van kwaliteit,
des te beter zouden ze bevredigd worden. En
dat kon alleen maar goed zijn! Eerst dan kon
men rekenen op gezondheid, voldoende voed
sel, vruchtbaarheid en krijgsgeluk in het ko
mende jaar. De offers werden tegelijk ook ge
bracht aan de doden, die als goede en kwade
geesten in de lucht en over de aarde zwierven
en beschikten over het wel en wee van de
sterveling. Ook zij moesten bevredigd worden.
En als dit nu maar het geval was, dan trok
ken ze weg en behoefden ze niet meer ge
vreesd te worden.
Vandaar ook, dat deze offeranden dikwijls
herhaald moesten worden. Bij de voorjaars
feesten, als er gezaaid werd, omstreeks de
i-Meidag en Pasen, bij het binnenhalen van de
oogst, tijdens dodenfeesten, bij geboorte en
huwelijk. Heel het leven van onze voorouders
was een aaneenschakeling van offerfeesten:
Van de wieg tot het graf. En werden de of
fers verzaakt, dan zou het niet goed gaan!
De oudste offers, die onze voorouders
brachten, waren bloedige offers, in de vorm
van een slaaf of zelfs van een vrouw. Later
meer in de vorm van een dier. Gaandeweg zijn
deze bloedige offers verzacht. Inplaats van
een bok bracht men slechts de hoorn op het
altaar, een vrouw werd vervangen door de
haarvlechten. De kip werd vervangen door
het ei en inplaats van een huisdier slechts een
stuk been, al of niet met een stuk vlees er aan.
Met het ontwikkelen van land- en tuin-
144