ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 mededeelde dat dit de kinderen van een spook waren! Grote verbazing onder de Franse be zoekers die uitriepen dat zo iets alleen maar in Zeeland gebeuren kan. Van Maenen doelde op een wonderlijk ongeval, waarbij de vader van de kinderen die Hugo op zo onverwachte wijze gehuldigd hadden op onverklaarbare wijze in leven was gebleven na een vol uur onder het slik te hebben gelegen. Door de duisternis misleid, was hij tezamen met zijn zoontje dat met hem in een rijtuig gezeten was in een sloot terecht gekomen en terwijl het kind er nog tijdig uit had weten te springen was de vader met paard en wagen in de diepte verdwenen. Op het hulpgeschreeuw van het jongetje waren enige werklieden komen aan lopen die na een kwartier het rijtuig, na een half uur het paard en na een uur de vader opvisten bij wie begrijpelijker wijze het leven volkomen geweken scheen. Op aandringen van het wanhopige kind deden ze niettemin lange tijd alle moeite om de levensgeesten bij het slachtoffer weer op te wekken, door hem in de meekrap te rollen. Na dit tot driemaal toe herhaald te hebben, bespeurde men enige beweging in de ledematen en ein delijk keerde het leven in het doodgewaande lichaam terug. Tenslotte herkreeg de drenke ling zijn stem, doch het was niet met vreugde dat hij het op zo wonderbaarlijke wijze her kregen leven begroette: in tegendeel, hij be- „Nog een enkel woord," zoo eindigde hij: „er zijn twee wijzen van kerken stichten. Men kan kerken bouwen van steen en men kan ze bouwen van vlees en bloed. De armen, die men voort geholpen heeft, zijn een kerk, welke men gebouwd heeft, van waar gebed en dank tot God opgaan." 4) In een hoofdstuk getiteld „Victor Hugo in Ne derland", dat in 1902 werd geschreven. De schrijver verkeert in de mening dat het boekje door een der reismakkers is geschreven, zonder daarbij aan de oud ste zoon Charles te denken. Ook plaatst hij de reis in het jaar 1S66, hetgeen me aanvankelijk vergeefs in de Goesche courant deed zoeken. Intussen is het de Amsterdamse professor voornamelijk om de vertalin gen die in ons land naar Hugo's gedichten vervaardigd zijn in genoemd hoofdstuk te doen. klaagde zich dat God hem het had terugge schonken na hem uit de hemel verjaagd te hebben. Hoe blij was hij niet geweest daar zijn vrouw en zoontje die hij onlangs verloren had weer te zien! En droefgeestig verzuchtte hij zich dat hij niet meer dood was. Victor Hugo wist niet wat hij van dit zonderling verhaal denken moest dat hem met vermelding van naam en toenaam van de persoon in kwestie (Languemois du Does: lees Langemaat van der Does??) verteld werd. In ieder geval wilde hij geen positief oordeel uitspreken over derge lijke verstikkingsgevallen. Maar anderzijds aarzelde hij niet in te gaan op het protest der menselijke ziel die de hemel niet verlaten wil om in het lichaam der duisternis terug te ke ren. Ternauwernood aan het „riool" ontstegen en nog met een vleugelpen aan de aarde ver bonden, wil de ziel al haar vlucht in de on zegbaar heerlijke verten nemen, wanneer ze op haar weidse vlucht plotseling bemerkt dat de band met de wereld verstevigd in plaats van verzwakt wordt. Terug moet de ziel naar de donkere modderpoel, weg van de dierbare betrekkingen die zij in het klare azuur al meende te mogen begroeten. En de dichter vergelijkt deze ontijdig afgebroken vlucht uit het ondermaanse met onze dagelijkse (of liever nachtelijke) ommegang door dromenland. Hier is de Hugo aan het woord om wiens geloof aan de dansende tafels men wel eens 5) In werkelijkheid was hij toenmaals 42 jaar oud. G) Arthur, die voornamelijk als kunstkenner en kunsthandelaar bekend stond, en Alfred zijn degenen geweest die Baudelaire overgehaald hebben lezingen in België te komen houden. Dat was in 1864, drie jaar voor Hugo's bezoek aan Zeeland. 7) Dit orgelspel, waarvan, zoals men heeft kunnen constateren, ook de Goesche courant gewaagde, heeft de dichter onder meer tot de volgende verzen ge- inspireerd: Un éclair d'harmonie éclate, et disparait. Puis, comme en la mêlee et comme en la forêt, Le bruit monte, tremble, 'sécroule, Et se redresse ainsi qu'un combattant, debout, Et, comme dans une urne embrasée ou l'eau bout, Des sombres voix croissent en foule 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1953 | | pagina 8