ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. i de ie Februari-ramp voor nodig. Als leren een creatief emotioneel proces is, wat zeker voor de expressie vakken geldt, zo wel voor de zelfexpressie als voor het werk van anderen, dan is het ter stimulering van deze meer en meer tot ontwikkeling komende vorm van didaktiek, een zegen de steeds wis selende voorbeelden gemakkelijk bereikbaar onder het oog te hebben. Dat zou kunnen in de derde zaal van het Schoolmuseum (Nieuwe Haven, Middelburg), waar al zo lang op ge wacht wordt. Nu beschikt dit zo belangrijke museum in zijn povere behuizing over twee leslokalen volgepropt met platen, kaarten, boeken, tijdschriften, etc. Maar door plaats gebrek ontbreekt het creatieve, het „beleefde" werk van het kind. Juist dit werk, het experi menterend deel van de progressieve onder wijskracht (opvoeder) zou een van de mooiste en meest attractieve afdelingen van een onder wijsmuseum kunnen zijn; óók als begin voor de latere belangstelling voor beeldende kunst. Meel gaat nu van dit werk, waar anderen zich aan zouden kunnen optrekken, verloren. Het diligent bestuur zag node door ruimtegebrek een werkstuk, de maquette van "Walcheren, als centre d'intérèt door 80 Rijkskweekschool leerlingen in "teamwork" gemaakt, in het Oorlogsmuseum terecht komen, waar het nu in dit minder geëigend milieu ziender ogen slijt. Maar wie weet, misschien vermaakt een of andere vermogende Zeeuw, het onderwijs een goed hart toedragend, een der statige ruime patriciërshuizen gelegen aan een van Middel burgs kaden aan de Ver. het Schoolmuseum. Vermoedelijk zou door veler samenwerking de rest dan wel gemakkelijker komen. Bij de cultivering van een goede voedings bodem speelt het onderwijs een uitermate be langrijke rol. Voor een niet gering deel zal de staf gerecruteerd moeten worden uit die groep leerkrachten, onder wier gebied de beeldende kunst direct of indirect ressorteert. Schreef Paul Renner niet onlangs „"Wir haben ein In teresse daran dafi die Jugend ihre Augen nicht nur zura Lesen benutzen lernt". Voor de do cent met zijn ouderwetse titel van tekenleraar ligt hier een grootse maar moeilijke taak. Hij zal zijn levenstaak niet als beroep maar als roeping opvattend, zelt zoveel mogelijk crea tief werkzaam, voortdurend naast zijn school taak zijn blik naar buiten gerief onvermoei baar de jeugd voorlichtend, het contact vor men met de meest belangrijke aspecten van beeldende kunst. Met zijn intensiteit, zijn ac tivering, zijn enthousiasmering staat en valt voor een groot deel in de levensontplooiing van de jeugd de belangstelling voor dat won der dat men kunst pleegt te noemen. Dat won der waartegen het „buiten" oog van velen stoot en door gemis van het „binnen" oog niets gezien d.i. niets aangevoeld wordt. Mij dunkt, er is verschil tussen algemene ontwik keling en algemene vorming. Onze Minister van Onderwijs Bolkestein zei eens, „De Kunst is een eigen deel van het volle leven, een niet te missen bestanddeel van ons wezen". Het wezen van de complete mens. Hoevelen gaan, hoewel in materiële welstand, in armoede door het leven. Moge het ons gelukken dit aantal kunstzinnig ongevoeligen door veler samen werking in Zeeland te doen verminderen. La ten wij paraat zijn, want Vincent van Gogh heeft, in zijn door mij als motto gebruikte uitspraak, gelijk gekregen. Die kunst is ko mende. LOUIS HEYMANS Middelburg, 13 November 1953. Naschrift. Nadat wij deze bijdrage hadden ontvangen, kwam de publicatie vrij van een ontwerp-besluit van het Provinciaal Bestuur aan de Staten der Provincie Zee land, waarin o.m. werd voorgesteld 2.000,uit te trekken ten behoeve van de beeldende kunsten in onze provincie. In het daaraan toegevoegde advies van de Stichting Zeeland voor Maatschappelijk en Cultureel Werk vindt men soortgelijke gedachten als de heer Heymans hierboven ontvouwt. Om zijn eigen en uit voerige argumentatie en om zijn algemene beschouwin gen leek het de redactie wenselijk het stuk van de heer Heymans nochtans op te nemen. Het is goed te weien dat dergelijke overtuigingen „in de lucht zitten". Redactie Z. T. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 24