ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
verwachten of noodzakelijkheid zullen worden
als gevolg van een eventuele afdamming der
zeearmen". De afdeling Streekonderzoek van
het L.E.I. heeft het onderzoek verricht.
Het is typerend voor vele rapporten, die de
laatste jaren zijn verschenen, dat zij zulk een
een goed overzicht geven over een stuk maat
schappelijk leven in een bepaalde streek of
gemeente. Men kan meestal constateren, dat
deze overzichten het beste deel van genoemde
rapporten bevatten. Op het gebied van de
voorstellen ten aanzien van de toekomst is
het resultaat echter even vaak aanzienlijk
magerder. Dit valt niet te verwonderen. Het
maken van prognoses, het doortrekken of af
buigen van de ontwikkelingslijn toch levert
vele moeilijkheden op. Kwantificeren is hier
een zeer moeilijke zaak, omdat de meeste
zaken niet in getallen zijn uit te drukken of de
gegevens daartoe ontbreken. Voor de buiten
staander is dit een teleurstellende ervaring. Hij
vraagt naar een hanteerbaar cijfer, waarin
vele tendenties zijn neergeslagen. „Het cijfer"
is populair, men kan er zijn kennis mee illu
streren of. verbergen. Trekt men conclu
sies zonder cijfers, dan overheerst aldra de
indruk: dat wisten wij al lang; moest daar
voor nu zo'n rapport worden opgesteld? Hoe
kleiner het gebied is, waarover wordt ge
rapporteerd, hoe groter dit bezwaar. Immers
de inwoners kennen hun streek van haver tot
gort.
Het rapport dat voor ons ligt, bevat
de hierbovengenoemde zwakheden evenzeer.
Maar tevens liggen de excuses er in opge
sloten, die wij reeds noemden. Het telt 40
pagina's tekst, waarvan 10 handelen over de
„veranderingen in de productie-omstandig
heden als gevolg van de afdamming". Hiervan
gaan 2 pagina's samenvatting af van een af
zonderlijk rapport over de invloed van de
afsluiting op de landbouwwaterhuishouding.
De overblijvende 8 pagina's zijn in hun con
clusies vrij mager. Met name de onmogelijk
heid een berekening te maken van de renta
biliteit van de bedrijfsveranderingen na de
afdamming is teleurstellend, al heeft men hier
voor het excuus, dat de grootte der meer-
opbiengsten niet kon worden gecalculeerd.
Het was ons aangenaam geweest alles te
mogen vergeten voor een gemakkelijk te ont
houden cijfer van enkele honderden mil-
lioenen.
De overige conclusies ten aanzien van de
toekomst zijn eveneens summier aan te geven.
Het rapport over de waterhuishouding,
waarover wij hierboven spraken, geeft als
landbouwkundige voordelen, die aan de af
sluiting der zeegaten en de vorming van zoet
waterbekkens zijn verbonden:
1. die, welke het gevolg zijn van het op
heffen van de verzilting en
2. die, welke het gevolg zijn van het op
heffen van de verdroging en het tot stand
komen van een betere watervoorziening.
„In een aantal delen van het zeekleigebied
in het bijzonder op Walcheren en Schou-
wen-Duiveland, doch ook in enkele meer
landinwaarts gelegen gebieden is het zout
gehalte van sloot- en grondwater zodanig, dat
dit water onbruikbaar is als drinkwater voor
het vee en het grasland sterk verzilt is met
een geringe productiviteit als gevolg. De op
pervlakte weiland met onbruikbaar drink
water bedraagt 23.200 ha; de oppervlakte
sterk verzilt grasland 3.300 ha. Voor zover
de herkomst van het zout een gevolg is van
de toevoer van zout door duikers en sluizen
of door ondiepe kwel en dijkskwel, kan men
aannemen, dat door afdamming der zeearmen
binnen afzienbare tijd het zoutgehalte tot
normale proporties kan worden teruggebracht.
Waar diepe kwel langs oude kreken vanuit
zee of zouthoudende ondergrond de oorzaak is
van een hoog zoutgehalte, kan ontzilting niet
binnen redelijke tijd worden verwacht. Deze
zouttoevoer is echter slechts zeer locaal van
betekenis.
Voor het bouwland wordt verondersteld,
dat over het algemeen geen schade van zout
houdend grond- en slootwater wordt onder
vonden."
38