ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
niet één ontbreken en hieraan voldoet de kom
van de Oosterschelde, ten oosten van de lijn
GorishoekY erseke.
1. De bodem moet overwegend hard en sta
biel zijn.
2. 15 millioen moederoesters zijn minstens
nodig om tot een commercieel resultaat
te komen. De Oosterschelde telt er 75 mil
lioen.
3. Het larvale leven duurt 12 a 14 dagen.
Door de pendelbeweging van eb en vloed
mag dus van de oesterlarven niet te veel
verloren gaan vóór de broedval op pannen
en schelpen. In het lange estuarium van de
Oosterschelde gaat per getij slechts 4 °/o
verloren.
4. Pas bij temperaturen van 20 °C is de
ontwikkeling van de larven zodanig, dat
hun vijanden de voorraad niet kunnen be
dreigen. In ons gebied wordt deze tempe
ratuur elk jaar bereikt, wat op onze breed
te een uitzondering is.
5. Het zoutgehalte van het water moet vrij
hoog en constant zijn. In de Oosterschelde
is het 28 °'oo> bijna gelijk aan dat van het
Noordzeewater. Op de Oosterschelde im
mers vloeit geen rivierwater af.
6. De Oosterschelde heeft voldoende voedsel
voor de larven.
Om deze redenen is de Oosterschelde één
van de drie beste broedplaatsen in Europa.
Iedere wijziging in de hydrografische toe
standhoe gering ook kan de productie van
oesterbroed in gevaar brengen. Hiertoe be
hoort ook de aanvoer van meer afvalwater.
De Westerschelde is als broedplaats onge
schikt. Het water is te brak (afstromend
water!), de bodem ongeschikt, de ebstroom te
krachtig. De Grevelingen heeft een ongeschik
te bodem en een niet perfecte pendelbeweging
van het water, waardoor de larven bij elkaar
moeten blijven en de temperatuur oploopt. In
het najaar is het oppervlaktewater bij Brui-
nisse vaak zoet.
Een dam door de Oosterschelde, die het
meest westelijke deel er van in open verbin
ding zou laten met de Noordzee, zou uiter
aard op de huidige plaats de oestercultuur ver
nietigen, o.m. door verzoeting. Buitendijks
echter zou oestercultuur eveneens onmogelijk
zijn. De bodem is er niet vast, bestaat integen
deel uit bewegend zand of zacht slik. Boven
dien zou het ebwater grotendeels door ander
vloedwater worden opgevolgd, terwijl de
watertemperatuur van half Juni tot half
Augustus geen 20 °C zou bereiken.
Op de Waddenzee bevonden zich in vroeger
eeuwen veel natuurbanken. De belangen der
mosselteelt verzetten zich echter tegen de uit
gifte van oesterpercelen. De groei van de oes
ters zou er trouwens door een lagere tempera
tuur minder voorspoedig zijn; in strenge win
ters zouden de verliezen voorts hoog zijn. Op
de "Waddenzee zet zich tenslotte vaak mossel
zaad op de oesters vast. Wil men de Wadden
zee geschikt maken, dan zouden alle gaten
tussen de eilanden moeten worden gedicht,
met uitzondering van het Marsdiep. De mos
selcultuur zou dan toch moeten wijken.
Het opkweken van oesterlarven in afgeslo
ten putten of bassins is theoretisch mogelijk.
De practijk van proefnemingen heeft echter
geleerd dat het op peil houden van de hoe
veelheid voedsel voor de larven en het voor
komen van ophoping van giftige excreten
(uitwerpselen) van het plankton twee zaken
zijn, die met elkaar in strijd zijn en die nog
niemand heeft leren beheersen. Kostbare
proefnemingen op grote schaal zullen moeten
worden verricht om tot resultaten van be
tekenis te komen.
De oestercultuur heeft een grote toekomst.
Zonder afsluiting der zeegaten meent men, dat
de afzet van consumptie-oesters van 20 tot
30 millioen zal kunnen stijgen. Daaraan
moeten nog vele millioenen zaaioesters worden
toegevoegd, waarvan de export eerlang weer
zal worden hervat.
De mosselcultuur.
Mossellarven, in tegenstelling tot oester-
42