Zondagmiddag in Veen No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Wat is dit verre zinderen, dat mij zo ontroert? Het kleine klokkenspel? Een lang vergeten lied? De molen hoort het komen, van héél ver; vervoerd Staat hij te luisteren, hoe 't passeert en zich in droom verliest. De aarde is pril, of nog geen oog haar zag. Zoo teer, zoo puur, als op den Eersten dag, Staat zij verwonderd, als een kind, dat nieuw werd aangedaan De hemel ziet het strak en zwijgend aan. Wat is dit verre zinderen, als een oud verdriet? Zijn het de klokken? Of de terugkeer van een lang verloren lied? 't Komt als een zingen van héél ver, achter 't begin der dingen, 't Gaat zwevend over wateren en land, 't Is, of uit 't lichtst verroeren nu een wereld kan ontspringen, Gelijk een schepping kan ontspringen aan Gods hand. Wees stil, mijn hart, en luister naar dat verre ruischen. Verneem den voetstap Gods, die hier passeert. Die stille Aanwezigheid, die als een zeer zacht suizen Dit kleine land-van-menschen domineert. Vrij gereflecteerd door J. C. VAN SCHAGEN 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 17