No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT vader en Eduard zorgde ervoor. Toen de jon gen veertien was, kwam hij op een Zaterdag morgen naar beneden. „Waar ga je heen?" vroeg zijn vader. „Zwemmen." „Dat heb je de hele week al gedaan. Ga een mars compo neren en schrijf hem uit voor alle acht en veertig instrumenten." De zoon deed het gehoorzaam, want zijn vader was onverzette lijk en hardhandig. Een muzikantenjeugd, waarin de lagere school waarschijnlijk een mindere rol speelde dan het meewerken in het muziekkorps en de pianolessen in Goes. Eduard werd een belang rijke jongeling, op het eiland Noord-Beveland, en hij bleef dat toen hij in 1914 bij Verheij in Rotterdam piano ging studeren, in 1915 zich door mejuffrouw Reytz liet klaarstomen voor een examen waar vier jaar op stond en 29 Juli 1916 slaagde met de beste cijfers die men zich denken kan. Hij kwam blij terug in Wisse- kerke; de muziekvereniging bracht hem een serenade, het hele eiland was in rep en roer en men was net zo dronken als op Koningin nedag. Eduard Flipse vertelt graag en hij vertelt goed. Hij spreekt een Nederlands waarin men het dialect van zijn geboorteplaats pittig hoort klinken, maar dat doorspekt is met Franse woorden die hij waarschijnlijk aan zijn leertijd in Parijs heeft ontleend. „Dat is een hele his- toire geweest," zegt hij, als hij vertelt hoe hij op zijn vierde jaar zijn rechterbeen heeft ge broken, hoe de dorpsdokter het verkeerd be handelde, hoe zijn vader een urenlange wan deling maakte om een dokter uit een naburig dorp te halen en hoe deze het been opnieuw brak, krak, en timmerman planken liet bren gen en het stevig spalkte. En op een orkest repetitie roept hij tussen Nederlandse mede delingen en Italiaanse vaktermen plotseling weer een paar Franse woorden: „clair" en „voila"; ze hebben in zijn mond iets pikants en coquets. Hij vertelt graag en goed, met een gemoe- ED. FLIPSE foto A.P. R'dain delijke breedheid, en hij zoekt in het geheel niet naar opzienbarende formuleringen of diepzinnige paradoxen. Hij toont een eenvou dige trots op zijn loopbaan en op zijn orkest. Zijn loopbaan heeft hij aan het orkest te dan ken en het orkest dankt zijn bestaan aan hem; deze twee zaken zijn onmogelijk te scheiden. Want toen Flipse in 1928, twee en dertig jaar oud, de tweede dirigent van het Philharmo- nisch werd, leek dat orkest in het geheel niet op dat van nu. Het was in 1918 ontstaan uit de activiteit van enige amusementsmusici en het bestond eigenlijk uit twee afdelingen: een harmonie orkest en een symphonie-orkest. Van dat har monie-orkest werd Flipse de leider en hij diri geerde in uniform, op pleinen, in een muziek tent. In 1930 werd hij eerste dirigent en kreeg hij ook het symphonie-orkest onder zich. Dit leidde een kwijnend bestaan en pas na einde loos vechten en werken is het geworden tot wat het nu is en is Flipse geworden tot de behoorlijk gesalarieerde dirigent van een van 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 25