ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
onder aan. Ook ten zuiden van Westkapelle,
bij Meliskerke, Grijpskerke en Koudekerke
heeft men zulke hooggelegen zavelgrond. Hier
is de zavel echter ook in de bovengrond kalk-
rijk. Opvallend is dat men in vele hoge stro
ken grond een laagte vindt, soms is deze maar
heel smal. Dikwijls vindt men dit lagere ge
deelte aan de weg of langs een „sprink". De
grond in de laagte is meestal iets zwaarder
en zeer kalkrijk, het is een „opene" grond.
In het noorden van Walcheren ongeveer ten
noorden van de lijn WestkapelleVeere, treft
men bijna uitsluitend hoogliggende grond aan,
dus niet zomaar een smalle strook, maar de
gehele streek is vrij hoog. De „korengrond"
bestaat ook hier uit kalkarme zavel, er onder
volgt echter een zware kalkarme kleilaag van
ongeveer 60 cm dikte, gevolgd door mooie
kalkrijke zavel en een laagje „derrie" of veen.
Zo rondkijkend in het veld en in de grond
zal toch de vraag naar voren komen, hoe zijn
al deze verschillen ontstaan. Een blik op het
bodemkaartje zal ons al een eind op weg hel
pen. Wij zien er op, dat bepaalde stroken,
namelijk die aangegeven zijn met MOk, MMr,
MMn en MMb kronkelend en vertakkend
door het eiland lopen. Dit zijn vroeger kreken
geweest, die met de zee in verbinding stonden.
De grote kreken waren diep en hebben het
veen, de „derrie" die overal op Walcheren
aanwezig was, opgeruimd. Via deze kreken
werd daarna veel zand en klei vanuit zee aan
gevoerd. In en langs de kreek bezonk het grof
ste materiaal, het zand en de zavel. Verder
van de kreken af bezonken de hele fijne deel
tjes, de zware klei. Omdat hier het water
maar zeer langzaam stroomde werd het veen
niet opgeruimd, de klei werd dus op het veen
afgezet. Het werden uiteindelijk grote schor
ren die plaatselijk zo hoog opslibden dat ze
alleen nog maar bij hoge vloeden onder water
kwamen. Hierdoor kon er zelfs al wat gras
en andere planten op groeien.
Van enkele eeuwen voor onze jaartelling
tot ca 1100 n. Chr. heeft de zee Walcheren
vier maal overstroomd, waarbij telkens weer
andere kreken en schorren ontstonden en ook
verschillend materiaal werd afgezet. Vandaar
dat we ook nu nog zoveel verschil in grond
hebben. De kreken liggen nu niet meer als
brede, droge geulen in het terrein en de schor
ren als hoogten, integendeel, de voormalige
kreken liggen nu hoog en de schorren laag. De
oorzaak hiervan is, dat door de ontwatering
in de loop der eeuwen, het veen dat onder de
klei ligt in elkaar zakte. De schorren met veen
eronder kwamen dus geleidelijk lager te lig
gen. In de voormalige kreken is, zoals we ge
zien hebben, het veen opgeruimd, waardoor
de zavel en het zand niet kunnen zakken en
dus op de oorspronkelijke hoogte liggen. Het
gevolg is nu, dat de oude schorren het laagst
in het terrein liggen en de kreken het hoogst.
De oude schorren zijn nu eigenlijk grote kom
men of poelen geworden, waarom wij de
gronden, die er liggen, poelgrortden noemen.
Op het bodemkaartje zijn ze aangeduid met
de letters MOt, MOp, MMt en MMp. De kre
ken, die nu als ruggen in het terrein liggen,
worden kreekgronden genoemd. Op het bo
demkaartje zijn ze aangeduid met MOk, MMr
en MMk. In en langs deze ruggen vinden we,
zoals wij reeds eerder opmerkten, veelal een
lagere strook grond. Dit is de oude, niet geheel
verlandde, laatste bedding van de kreek. Vele
kronkelende wegen, watergangen, sprinken en
sloten, die wij vooral voor de ruilverkaveling
aantroffen, zijn resten van de voormalige kre
ken. De grond erlangs noemen wij kreekbed-
dinggrond, op het bodemkaartje aangegeven
met MMt.
Dat het land in Noord Walcheren haast
overal hoog ligt, komt omdat hier onder' de
zavel maar een dunne laag veen aanwezig is,
of soms geheel ontbreekt. Ondanks het feit
dat er op de zavel een vrij dikke laag klei is
afgezet, is het land toch weinig gezakt. De
grond in deze omgeving noemen wij kleiplaat-
grond, op het kaartje aangeduid met MOa.
Begrijpelijkerwijs liggen tussen de uitgespro
ken kreekrug- en poelgronden nog gronden die
iets van de kreekrug en iets van de poelgron-
70