ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 komen. Al deze verschillen komen, doordat Walcheren zoals we gezien hebben verschil lende malen is overstroomd. Elke overstro ming bracht een bepaalde soort klei en zavel mee. Ook de manier waarop het materiaal werd afgezet, is belangrijk, b.v. of het bij snelstromend water is afgezet of op een hoog schor. Dit laatste is zelfs zeer belangrijk om dat de klei, die afgezet wordt op een hoog schor, waar meestal ook planten groeien, zeer gauw kalkarm wordt. Ook de ouderdom is van belang. Hoe' ouder een klei of zavel is, hoe armer ze is aan plantenvoedsel. De voornaamste landbouwkundige eigen schappen van de verschillende gronden zullen we in het kort beschrijven beginnend met de gronden van het oude land. Land- en tuinbouwkundige eigenschappen. Gaan we nu eens een kijkje nemen op één van de percelen met oude kreekruggrond, op het bodemkaartje aangeduid met MOk, b.v. langs de Noordweg of in de omgeving van Vlissingen of Souburg, dan zien we dat het land hoog uit het water ligt. In oude tijden heeft men deze hoge, drogere stroken grond reeds uitgezocht om er de gebouwen op te zetten. We treffen er overwegend bouw- en tuinland aan. Het valt direct op dat deze grond plaatselijk nog al „loperig" en „pannig" is. Wanneer we in de grond kijken, treffen we over het algemeen een laag van ongeveer 45 cm kalkloze zavel of lichte zavel aan, met er tussen plaatselijk een zwaar, kalkarm klei- laagje, waaronder kalkhoudend zand voor komt. De oorzaak van de kalkarmoede van de bovenste laag moet worden gezocht in de vrij grote ouderdom van de grond. De gewas sen hebben in de loop der eeuwen al veel kalk verbruikt en ook de regen heeft al veel uitge spoeld. Gedeeltelijk is ook de „loperigheid" een gevolg van de kalkloze bovengrond, waar aan echter ook de erg lichte samenstelling mede schuldig is. De „pannige" plekken vindt men daar, waar onder de kalkarme lichte bo vengrond een zwaardere kalkarme laag zit. Het regenwater wordt hierdoor gestagneerd en de grond vloeit dicht. Vooral de „pannige" grond is lang nat en koud, hetgeen tot gevolg heeft dat er ongunstige omstandigheden ont staan voor de plantengroei. Als men direct na het zaaien regen krijgt, hebben de jonge plant jes de grootste moeite om door de korst heen te komen. Fijnzadige gewassen, zoals b.v. vlas, uien en dergelijke, kan men op deze grond dan ook moeilijk telen. Vele plantjes rotten en het onkruid, vooral kamille en wilde wilg, krijgt de overhand. Het gevolg is dat men maar een halve oogst heeft. Op verschillende percelen komen in deze oude kreekruggrond „zand baaien" voor. Vele gewassen laten hierop „los". Als we hier in de grond kijken dan zien we dat de bovengrond eveneens uit kalkarme zavel bestaat, waaronder men soms al op 20 cm diepte vrij grof zand aantreft. De laag „ko- rengrond" is hier dus erg dun. In het groei seizoen heeft het zand te weinig water voor de plant beschikbaar. Het gevolg is dat de plant verlept. Op verschillende plaatsen heeft men op deze „zandbaaien" zand „geschoten" en naar elders afgevoerd. Door dit te doen komt het maaiveld dichter bij het grondwater te liggen en is de grond minder droogte ge voelig. Zoals we dus gezien hebben is de oude kreekruggrond erg ongeregeld en ook niet erg bedrijfszeker. Omdat de oude kreekruggron- den gemakkelijk te bewerken zijn, treft men er nog al wat tuinbouw op aan, doch omdat de grond op vele plaatsen „loperig" en „pan nig" is, zijn ze maar als matige tuingrond aan gemerkt, zie ook het tuinbouwgeschiktheids- kaartje (dit is nog in beperkte mate beschik baar bij de Stichting voor Bodemkartering). Gaan we nu het poelgebied in, dan zien we dat hier ook nog wel eens hoogliggende per celen voorkomen. Ook hier treffen we oude kreekruggrond aan, met dezelfde eigenschap pen van de hiervoor behandelde. Bijna alle drinkputten, de zoete „wellen" voor het vee, treffen we in deze hoge percelen of op de rand ervan aan. Dit komt doordat hier enkel zand in de ondergrond aanwezig is en geen 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 14