ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 dend. Vooral op de lichtere plekken zien we dat de grond wat „loperig" en „pannig" is. Onder de klei of zavel volgt kalkrijk zand. Op de „loslatende" plekken zit het zand hoog. Slechts door een goede waterbeheersing kan liet loslaten van de gewassen worden voorko men. De „opene kwaeje" grond vinden we op het derde type, de jonge kreekruggrond, MMk, dus b.v. op de ruggen, die lopen van Westkapelle via Zoutelande naar Grijpskerke en van Dishoek naar Koudekerke. Ook hier wisselt de bovengrond van zavel tot vrij zwa re klei. Naar onder wordt de grond geleidelijk zandiger, al dit materiaal is kalkrijk. De grond heeft een goede waterhuishouding, goed struc tuur en een goede voedsel reserve. De zware grond is wel wat moeilijk te bewerken. Wan neer men er in natte perioden op werkt is hij gauw „klieterig" en gauw verknoeid. De per celen die erg hoog liggen en waar ook meestal het zand hoog zit, zijn wel wat droogtegevoe- lig. Over het algemeen genomen kunnen we de jonge kreekruggronden tot de beste van het eiland rekenen. Op het voornoemde tuin- bouwgeschiktheidskaartje zijn de lichtere en middelzware kreekruggronden als zeer ge schikt voor groente- en fruitteelt aangegeven. De laatste groep, MMt en MMp, de jonge overgangs- en poelgronden, vinden we hoofd zakelijk ten oosten en ten westen van Bigge- kerke, ten zuiden van Ritthem, ten noordwes ten van Nieuwland en ten zuiden van Veere. Oppervlakkig gezien vertoont de grond wei nig verschil met de oude poelgrond. De boe ren, die vetweiden en vele slagers, zullen toch liever hun vee in deze gebieden laten lopen, dan in de oude poelgebieden. De bovengrond bestaat hier ook wel uit zware klei, maar die is hier kalkrijk en heeft een tamelijke voedsel reserve, bovendien ligt het land wat hoger uit het brakke schadelijke grondwater. Verschil lende percelen in de poelgebieden en vooral de overgangsgronden, die iets minder zwaar zijn en hoger liggen, gebruikt men als bouwland, dat van een redelijke kwaliteit is. Vooral in droge zomers heeft men er goede gewassen. Tenslotte nog enkele opmerkingen bij de Nieuwlandgronden, op het bodemkaartje aan geduid met MNb, s, k, en i. We vinden ze bij Vrouwenpolder, Nieuw- en St. Joosland en Arnemuiden. Het is niet voor niets dat de be volking van deze gebieden, vooral die van Nieuw- en St. Joosland en Arnemuiden, zich niet rekent onder Walcheren. Men spreekt daar: van in „Waolcher" is het zo en zo, men doelt dan op het oude Walcheren. Bij de boe ren staat dit Walcheren niet zo best aange schreven. Zowel de grond als de bevolking in deze jonge polders wijkt sterk af van die in het oude Walcheren. Wanneer we er door heen rijden valt het op, dat bijna alles in bouwland ligt en het maaiveld geen grote hoogteverschillen op korte afstand vertoont. Dat de grond bekend staat als geheel anders en over het algemeen beter, dan de grond van het oude Walcheren, moet wel gezocht wor den in het feit dat de grond jonger is en onder andere omstandigheden is ontstaan. Wanneer we de schorgrond, MNs, bekijken dan zien we dat de bovengrond uit zavel of klei bestaat, die naar onder zeer geleidelijk zandiger wordt. De grond heeft een goede wa terhuishouding en voedseltoestand, er zijn geen afwijkende plekken en men heeft er weinig last van onkruid. De zware schorgrond is erg „kwaed" en moeilijk te bewerken. De lichte- en middelzware schorgronden zijn zeer ge schikt voor groente- en fruitteelt. Over het algemeen komen ze overeen met de jonge kreekruggrond van het Middelland. Samen vormen ze de beste grond van Walcheren. Zoals de naam ook aanduidt, liggen de hoge plaatgronden, MMK, hoog, soms wel een meter hoger dan de schorgrond. Het zijn de hoogst gelegen gronden van de polder. Graven we een putje dan komen we al spoedig op grof zand. De zavel- of kleilaag is soms erg dun, plaatselijk maar 25 cm. Mede doordat deze grond hoog uit het grondwater ligt, omdat het polderpeil vaak aangepast is aan de lagere schor- en slikgronden, is hij erg droogtegevoe- 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 16