ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3
Hij alleen, is, die de vergeving schenkt. 3)
Daarom kon ook terecht worden geschre
ven, dat „dogmenhistorisch gesproken de be
tekenis der Reformatie gelegen is in de ont
dekking en uitwerking van de leer omtrent de
Heilige Geest". 4) Hij, de Heilige Geest, is het
immers, die ons de weldaden van Christus in
dachtig maakt. De nadruk, welke in het refor
matorisch belijden wordt gelegd op de correla
tie van Woord en Geest is van dit alles de
eenvoudige en onvermijdelijke consequentie.
Daaraan wordt b.v. in onze Nederlandse Ge
loofsbelijdenis, artikel 24, op de volgende wij
ze uitdrukking gegeven: „Wij geloven dat dit
waarachtig geloof, in de mens gewrocht zijn
de door het gehoor des Woords Gods en de
werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart
en maakt tot een nieuw mens enz. enz."
5. Het klassieke document van deze refor
matorische vroomheid, waar wij tevens de na
druk op de leiding des Geestes zuiver vertolkt
vinden, is en blijft de Institutie of Onderwij
zing in de Christelijke Godsdienst van Johan
nes Calvijn. Wanneer wij een enkele gedachte
uit diens werk naar voren brengen, dan ge
schiedt dit uit tweeërlei oorzaak. Ten eerste
zijn wij bij hem nog gevrijwaard van dogma
tische en practische ontsporingen, omdat zijn
critische instelling het werk van de Heilige
Geest steeds besloten zag in een vol trinita-
risch verband. M.a.w. hij maakte het werk des
Geestes niet los van dat van de Vader en de
Zoon en trachtte zoveel mogelijk het schrif
tuurlijk bewijs tot zijn recht te laten komen.
De tweede reden, waarom wij even bij de Ge-
neefse hervormer stilstaan is gelegen in het
feit, dat juist hij grote invloed in Nederland
heeft verkregen. 5)
Het derde boek der Institutie dan handelt
„over de wijze, waarop de genade van Chris
tus verkregen wordt, en welke vruchten daar
uit voor ons voortkomen, en welke werkingen
daaruit volgen", waarbij het eerste hoofdstuk
reeds direct tot titel draagt „dat hetgeen over
Christus gezegd werd, ons ten voordeel is door
de verborgen werking des Geestes". Het is
Calvijn's bedoeling te laten uitkomen, hoe de
goederen, die de Vader Zijn Eniggeboren Zoon
gegeven heeft, ons deelachtig worden. „Al
wat Christus tot zaligheid van het menselijk
geslacht gedaan en geleden heeft, is voor ons
zonder nut en van geen gewicht, zolang Chris
tus buiten ons is en wij van Hem gescheiden
zijn". Onder aanhaling van teksten uit Paulus,
Johannes en Petrus betoogt Calvijn verder,
dat de Heilige Geest de band is, waardoor
Christus ons krachtdadig aan Zich verbindt.8)
Allereerst wordt dus de gave Gods in Chris
tus besproken en toegelicht en daarna komt
het geloofsleven aan de beurt, waarbij het
geloof gezien wordt als een kennis van Gods
wil jegens ons, die uit Zijn Woord verkregen
is en waarvan het fundament een vaste over
tuiging van de Waarheid Gods is. Zulk een
geloof nu krijgt gestalte in een christelijk le
ven, waarvoor de verloochening van onszelf
een eerste vereiste is. Op een uiterst subtiele
wijze wordt dit geloofsleven ons getekend,
waarbij het telkens opvalt hoe Calvijn er op
uit is uitersten te vermijden en wel enerzijds
de Rooms-Katholieke ondermijning der per
soonlijke heilszekerheid en anderzijds de wille
keur, waartoe een misbruik of geestdrijverij
gemakkelijk aanleiding kan geven en zoals
deze zich o.m. bij de Wederdopers manifes
teerden. Wij weerhouden ons er node van
Calvijn verder te citeren, doch wijzen nog één
maal op de Nederlandse Geloofsbelijdenis, ar
tikel 22: „Wij geloven, dat om ware kennis
dezer grote verborgenheid te bekomen de H.
Geest in onze harten ontsteekt een oprecht ge
loof, hetwelk Jezus Christus met al Zijn ver
diensten omhelst, Hem eigen maakt en niets
anders meer buiten Hem zoekt".
6. Het schijnt alsof wij héél ver van ons on
derwerp, dat toch op Zeeland betrekking moet
hebben, zijn afgewaaid; niets is echter min
der waar! Wij deden slechts een poging in het
kort aan te tonen, hoe binnen het kader van
het reformatorisch belijden, dat in Nederland
zulke diepe wortels heeft geschoten, een legi
tieme plaats moet worden opgeëist voor „het
78