No. 3 ZEEUWS TIJDSCHRIFT onderhandelingen in de winter van 1924— 1925 een overeenstemming. Nederland zou aan de tot standkoming van het Moerdijk- kanaal zijn medewerking verlenen. Op 3 April 1925 werd de overeenkomst door de Minis ters van Buitenlandse Zaken getekend. Eerst was de reactie van de openbare mening in Ne derland gunstig, maar dat veranderde vrij spoedig. Er kwam zelfs een Nationaal Co mité van Actie, met het gevolg dat het ver drag wèl werd goedgekeurd door de Tweede Kamer, maar niet door de Eerste Kamer. Voornamelijk de concurrentiepositie van Rot terdam t.o.v. Antwerpen is hiertoe de aan leiding geweest. We mogen nooit vergeten dat de havens van deze steden ongeveer hetzelfde achterland bedienen, d.w.z. dat goederen die b.v. van Engeland naar het Ruhrgebied vervoerd moe ten worden, zowel in Antwerpen als in Rot terdam kunnen worden overgeladen. We zul len, om het niet te ingewikkeld te maken over Hamburg en Amsterdam maar met spreken. Het vraagstuk ScheldeRijn is in 1925 in de politieke ijskast gestopt, waar het feitelijk is blijven rusten misschien met een kleine onderbreking in de dertiger jaren toen Ir Ko nijnenburg met zijn plan kwam om een ver binding te maken via de Eendracht tot in de jaren na de Tweede Wereldoorlog met de Beneluxgedachte de waterwegenkwestie weer tot leven werd gewekt. Nu stonden de zaken ei echter anders voor dan vroeger. De Belgen hebben nl. de totstandkoming van de Benelux wel eens afhankelijk gesteld van de oplossing der waterwegenkwesties. Inmiddels waren er twee kwesties bij ge komen: onze wens om de Stop van Ternaaijen te doen verdwijnen en de Belgische wens om Gent te Terneuzen een grotere sluis te geven en het kanaal van Gent naar Terneuzen te verbreden. Tijdens een Ministersconferentie in Den Haag op 13 Maart 1949, hebben de Re geringen van België, Nederland en Luxemburg dan ook besloten het waterwegenvraagstuk aan een speciale commissie ter bestudering te geven, de zgn. Commissie Steenbergen van Cauwelaert, zo genoemd naar de Voor zitters van beide delegaties. Misschien is het wel goed even stil te staan bij deze twee nieuwe problemen, die groten deels buiten ons onderwerp vallen. In de eerste plaats de Stop van Ternaaijen. Deze stop is de sluis die het Albertkanaal ver bindt met het kanaal LuikMaastricht, wel ke slechts doorgang verleent aan schepen van maximaal 600 ton. De naam is ontleend aan het dorpje Ternaaijen dat dicht bij deze sluis is gelegen. Wij zouden het „sluisje" graag weg hebben, omdat alle schepen boven de 600 ton met bestemming Nederland, vanuit Neder lands Limburg via het Julianakanaal moeten varen en dus geen gebruik kunnen maken van het Albertkanaal. De Belgen waren tot nu toe niet bereid de sluis te verruimen, omdat ze bang waren dat dan de producten van de in- dustriën van Luik en Seraing via het Juliana kanaal en Rotterdam zouden worden ver voerd. De Commissie Steenbergenvan Cauwe laert is het over deze zaak vrij vlug eens ge worden. Zij bepleitte de aanleg van een gro tere sluis ten Z. van Maastricht. Vervolgens was er de kwestie van het Ka naal GentTerneuzen. De Westsluis te Ter neuzen is te klein, wat de Belgen aan zichzelf te wijten hebben. Reeds voor het jaar waarin deze zeesluis is klaar gekomen (1910) heeft de Nederlandse Waterstaat gezegd dat ze te klein zou worden. Er kunnen nl. slechts schepen van maximaal 10.000 ton passeren. Verder is het een nadeel dat slechts gedurende de tijd die ligt tussen 4 uur voor, en 4 uur na hoog water kan wor den geschut. Gent wil nu een grotere sluis, waar de stad, naar mijn mening volkomen recht op heeft. Als U bedenkt dat vroeger alle katoen die in Gent werd verwerkt via eigen haven werd aangevoerd en dat deze aanvoer thans voor 95 via Antwerpen moet geschieden, omdat de schepen die de 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 27