ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3 katoen aanvoeren niet door de sluis kunnen, is er al genoeg gezegd. Bovendien wil de stad een verbreding van het kanaal, omdat de vaart niet veilig ge noemd kan worden, mede in verband met de vele fabrieken die er langs zijn gevestigd. Over dit punt heeft de Commissie ook overeenstemming kunnen bereiken. In een rapport van 25 November 1950 heeft de Commissie de beide Regeringen van advies gediend. Hierin kan men dus, zoals reeds gezegd, lezen dat men het eens was ge worden over de opheffing van de Stop van Ternaaijen en over de kwestie Terneuzen. De Commissie heeft echter geen overeenstemming bereikt over het probleem, waarmede we ons verder zullen bezig houden, nl. de Schelde Rijnverbinding. Rotterdam bleef er van over tuigd, dat zijn haven schade zou lijden van een eventuele nieuwe verbinding. Er werd van Belgische zijde wel gezegd dat het kanaal ver- keersscheppend zou werken, zodat niet bij voorbaat zou vaststaan dat Antwerpen ver voer van Rotterdam zou aantrekken. Deze argumentatie heeft de Nederlandse delegatie niet aanvaard. Bovendien was ze van mening dat de vaart op de Wester- en Ooster-Schelde voldoende veilig was. Na 1951 is er enige tijd over deze vraag stukken gezwegen. De Belgen zaten echter niet stil, met het gevolg dat de heren Steen bergen en Van Cauwelaert opnieuw aan de slag zijn gegaan en nu met meer succes. Zij zijn het nu wèl eens geworden over alle pun ten. Wij zijn hiermede in de tegenwoordige tijd aangeland. Na het geschiedkundig overzicht stappen wij over op economisch-geografische beschouwingen. Laten we eerst bezien welke oplossingen er aan de hand zijn gedaan om een andere ver binding tussen Schelde en Rijn te verkrijgen. Daarna zullen we kunnen spreken over de verhouding tot de oestercultuur. In totaal zijn er 6 oplossingen door de Commissie bestudeerd: ie. Het Belgische plan om een kanaal te gra ven gaande van de dokken te Antwerpen langs Hoogerheide, Wouw, Oud-Gastel, Zevenbergen en Moerdijk. 2c. De aanleg van een dam in de Wester- Schelde bij Bath; het doorsteken van de Kreekrak-dam; het leggen van een dam in de Ooster-Schelde tussen het verdron ken land van Zuid-Beveland en de Een dracht; het verbreden en uitdiepen van de Eendracht en de aanleg van een ka naal naar het Krammer. 3e. Ongeveer hetzelfde als plan no. 2. Bij uitvoering hiervan zou er echter een ka naal komen van de dokken te Antwerpen naar de Wester-Schelde ten Z.O. van Bath. 4e. Een project dat eveneens het doorsnijden van de Kreekrak-dam en het leggen van een dam in de Ooster-Schelde beoogt, maar nu Oostelijker dan de dam van de plannen 2 en 3. Deze dam zou bij ver wezenlijking het vasteland van Noord- Brabant ten Z. van Halsteren bereiken. Een kanaal (langs Halsteren en Steen bergen) zou vervolgens de verbinding moeten vormen tussen Schelde en Vol kerak. je. Het graven van een kanaal gaande van de dokken in Antwerpen naar de Ooster- Schelde en vervolgens het leggen van een dam in het Oostelijk gedeelte van de Ooster-Schelde en het graven van een kanaal door Westelijk Noord-Brabant langs Halsteren en Oud-Gastel naar Moerdijk. 6e. Het doorsteken van de Kreekrak-dam verbonden met het leggen van een dam in de Ooster-Schelde, nu Westelijker dan de bedoeling is van plan no. 5; en het graven van een kanaal van Bergen op Zoom naar Moerdijk langs Oud-Gastel Standaardbuiten. Welke betekenis hebben nu deze plannen voor de Zeeuwse oester- en mosselkwekers? Het is van belang ons deze vraag te stellen, 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 28