No. 3
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
naar de Expositie van Parijs te gaan. Daar viel
wat te zien! Sander, uw geld zult ge toch met
kunnen meenemen wanneer „Pitje" komt. Hij
zou die heerlijkheid genieten, want de beste
werklieden werden door de bond der Patroons
naar Parijs gezonden om er hun ogen de kost
te geven. En wat wist hij nadien al niet te
verhalen! Uren lang zat hij op zijn praatstoel,
vertelde wat hij gezien had en gegeten, tot
zijn ogen kleiner werden en dubbel pinkten.
Wat had Sander niet al gemist!
Wanneer de jongens groter werden, en op
stiel gingen veranderde er niet veel in het
huishouden. Dan vlogen de kinderen uit, stierf
tante Katoo, dan de gezellige oom en nog
slechts een paar kinderen kwamen in mijn
ouderlijk huis een „zalige" wensen. Een men
senleven ging voorbij vooraleer ik een van
mijn neven ontmoeten mocht. De werklust
van zijn vader had hij gepaard aan onderne
mingszin en 't was hem voor de wind gegaan.
Het viel me op met wat vertedering hij aan
zijn kinderjaren terugdacht, aan het krappe
huishouden en het vrije straatleven, aan de
moeder die zorgeloos rekende op de Heer. En
de vader! Garnierder in de week, maar 's Zon
dags Meneer! Ook zijn broers en zusters had
den geen klagen.
Het groot plezier op een Hoogdag was
maar te rapen als nonkel Charel, de jongste
broer van mijn moeder thuis nonkel Louis
aantrof.
In die jaren droegen mijn vader, zijn broers
en schoonbroers allen snorren. Maar de snor
van nonkel Charel was een bijzondere snor.
Zij was zwart en donzig, laat op het bezoek
een beetje vochtig. Nonkel Charel zei bij elke
teug: „Dat we het nog maar lang mogen lus
ten", maar zijn wens heeft niet mogen baten.
Pinkten de ogen, vooral zijn linker, van
nonkel Louis wanneer hij lang had zitten be
togen en pimpelen, nonkel Charel hield niet
van ernstig betoog, zat vol grollen en grappen
en viel spoedig aan 't zingen. Wij wisten dat
hij het vroeger wel aandurfde in een of ander
café-chantant op Visberg of aan de Werf, uit
puur gezelligheid het podium te betreden.
Lieve God, wat was er verkeerd aan? Hij
hield nog zo goed mogelijk zijn Hollands in
ere. Was zijn zuster Dina in de buurt dan zet
te hij in met „Sara, je rok valt afMet
dat deuntje had hij haar in de kinderjaren
weten te pesten. En verder „Wat zullen we
daar drinken? Brandewijn met suiker, zoete
lieve meid!
De vrolijke timmerman huwde tante Ange
lica Ongenae, afkomstig uit Biervliet. Zij was
een paar jaar ouder dan haar man.
Ik herinner me slechts, dat zij op de God-
dacrt woonden en een klein café hielden. Non
kel Charel verdiende zijn kost als aannemer
van kleine karweikens en tante schonk glazen
bier. Tante Angelica hield orde onder haar
klanten. Zelden konden zij de timmerman nog
verleiden een liedje uit te halen. Ik heb hem
nog het populair liedje van Frans de Cort we
ten zingen, „De lieflijke Meid van hierover".
Hij dronk zelden een glaasken en er bleef
dus minder aan zijn zware snor hangen.
Twee kinderen en een hoestende vrouw.
Wat al zorgen. Man en vrouw hebben elkaar
niet lang overleefd. De familie van tante An
gelica heeft de kinderen opgenomen. De twee
zoontjes zijn elk op eigen manier gelukkig.
Eén is een welvarend pasteibakker te Brussel.
Hij zorgt met veel succes voor het magenheil
van een parochie. De tweede werd priester
gezalfd. Op de begrafenis van mijn moeder
heb ik de jonge geestelijke, toen leraar aan St.
Louis te Brussel, even ontmoet. Hij was te
Brussel opgevoed en sprak toen moeilijk, traag
en aarzelend Vlaams. Zijn broer was, meen ik,
in Nederland opgegroeid.
Telkens, als ik in de buurt kom van het
Hendrik Conscienceplein, en dat gebeurt dik
wijls, dan denk ik aan, het herbergsken, een
voorschoot groot, waar de vrolijke timmer
man het zingen verleerd heeft in een tijd dat
hij zijn snor niet meer lustig opstreek maar
bedachtzaam was en verstrooid.
67