ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 aardigheden en niet te vergeten, hoe zij onder ling en met de toeschouwers waren vermaag schapt. Wat men van hun dagelijkse wezen op de planken terugzag, gaf gewoonlijk reden tot veel vreugde. Het toneelspelen behoorde daar in die jaren eenvoudig tot de volksvermaken, net als ringrijden en koekhakken op de kermis. Dat het elders op hoger peil stond, valt niet aan te nemen. En dan zwijgen we nog maar over de vele toneeluitvoeringen die niet an ders waren dan de als een noodzakelijk kwaad aanvaarde inleiding tot het „bal na". Dertig jaren later stond ik als volkomen onbedreven regisseur voor de Noord-Holland se plattelands-rederijkerskamer „De Egelan tier", welker bloei ik geroepen was te bevor deren, omdat mijn schoolmeestersfunctie mij daartoe, naar de mening der leden, van nature bestemde. Dat een dergelijke schone vereni- gingsnaam, welke aan de beste tradities der zeventiende-eeuwse Nederlandse rederijkers herinnerde, verplichtingen oplegt, was men zich niet bewust, want ook hier was het to neelspelen een met veel animo beoefend ver maak, waarbij de resultaten nauwelijks ge wicht in de schaal legden. Over de „draken", welke men gewend was te spelen, spreek ik maar niet. Wat ik in de enkele maanden, die ik daar in functie was, heb beleefd was een karakteristieke, maar weinig opbeurende illu stratie van de verhalen van mijn moeder. Het lag in de lijn der gebeurtenissen, dat mijn ver nieuwingszin, die een behoorlijk stuk behoor lijk gespeeld wilde zien, in botsing kwam met de tradities van „De Egelantier" en dat de eerste komiek van het gezelschap de regisseurs functie, waaruit ik hem had verdreven, triom fantelijk weer op zich nam. De daarop volgende tien jaren, waarin ik beroepshalve critisch toeschouwer was bij amateur-toneelvoorstellingen, bevestigden mijn ervaringen en de overgeleverde van mijn moe der in zoverre, dat er bij de meeste van deze uitvoeringen van ernstige toewijding in het al gemeen minder sprake was dan van een voor de spelers en hun publiek blijkbaar aangename tijdpassering. Men kon aan deze soort vrije tijdsbesteding dan ook moeilijk een vormende waarde toekennen. De drang naar hoger en beter, welke ik aan wezig vond in een arbeiders-toneelvereniging in Rotterdam, heeft mij in het begin der twin tiger jaren de overtuiging gegeven, dat de to neelbeoefening in de vrije tijd toch een groter betekenis had dan uit de niet al te beste repu tatie, welke zij zich had verworven, kon wor den afgeleid. Deze club van eenvoudige man nen en vrouwen, welke zich bij de oprichting, in 1895 of daaromtrent, getooid had met de omschrijving „Letterlievende Vereniging", bleek de vernieuwingszin, waarmede ik in Noord-Holland een daverend échec had gele den, bijzonder te appreciëren en zij heeft, in het kader mede van de emancipatie van de werkende klasse in Nederland, krachtig mede gewerkt aan een „réveil", dat ertoe geleid heeft, dat op het ogenblik de betekenis van het amateur-toneel algemeen wordt erkend. „Réveil". De organisatie van het Zeeuws Landjuweel 1953 1954 door de Stichting Zeeland voor Maatschappelijk en Cultureel Werk heeft dit op even verheugende als duidelijke wijze be vestigd en de Culturele Dag, welke er de af sluiting van is geweest, heeft dit nog eens na drukkelijk gedemonstreerd, waarbij de belang stelling van het Provinciaal Bestuur bijzonder opviel. Gelijk uit het voorgaande is af te lei den, is het nog niet zo lang geleden, dat het amateur-toneel, destijds met de naam dilettan ten-toneel aangeduid, werd beschouwd als een vorm van tijdpassering zonder meer. De po vere prestaties gaven daar trouwens aanleiding toe. Er werden wel nu en dan door niet-be- roepsspelers opmerkelijke voorstellingen gege ven, vooral door studenten, doch deze betrek kelijke kleine elite bepaalde niet het algemeen karakter van het amateur-toneel. Zij stond ook ietwat afzijdig van de omvangrijke volks- toneelbeoefening, mede omdat de spelers, die tot deze boven de rest uitstekende groep be- 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 32