No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT hoorden, of pretendeerden ertoe te behoren, wat ook voorkwam, dikwijls tot een andere maatschappelijke sfeer behoorden dan het gros der amateur-toneelspelers. Mocht zich ooit iemand geroepen achten om te onderzoeken en te beschrijven, hoe de verandering in de waardeschatting van het amateur-toneel tot stand is gekomen, dan kan het hem (of haar) dunkt mij niet ontgaan, dat de maatschappelijke evolutie van de laatste halve eeuw daarop een belangrijke invloed heeft gehad. De beschikking over meer vrije tijd en het toenemend verlangen, bij tot dan toe uitgesloten groepen, om deel te hebben aan ontwikkeling en cultuur, welke van die evolu tie een der gevolgen is geweest, zijn een sterke stimulans geweest voor de bewustwording van het amateur-toneel. De geleidelijke verande ring in de beoordeling van deze vorm van vrijetijdsbesteding loopt dan ook vrijwel pa rallel met een ontwikkeling, welke in de krin gen der amateur-toneelspelers zelf plaats vond en welke sterk bevorderd werd door het tot stand komen van landelijke organisaties. Voor zover dit algemene groeiproces betrek king had op de toneelbeoefening, moest het wel de aandacht trekken van organisaties, die zich met de volksontwikkeling ernstig bezig houden. Dit leidde ertoe, dat aan het eind der dertiger jaren de Maatschappij tot Nut van het Algemeen besloot tot het instellen van een onderzoek naar de betekenis van het amateur toneel. Als resultaat daarvan verscheen in 1938 een rapport, dat niet alleen belangrijke gegevens verschafte over de geweldige omvang van de leken-toneelbeoefening, maar trachtte ook een antwoord te geven op de vraag of hieraan culturele betekenis mocht worden ge hecht en de wegen aan te wijzen om te komen tot een toneel-beoefening, welke verantwoord was tegenover de milloenen Nederlanders, die geen ander toneel zien dan amateur-toneel. Van de elf toneelkundigen, die waren aangezocht om hun mening te geven over de culturele betekenis van het amateur-toneel, waren er drie, (Top Naeff, dr Menno ter Braak en dr Arnold Saalborn) die ontkenden, dat de toneelbeoefening door amateurs cultu rele betekenis zou hebben of zelfs zou kunnen hebben. De Haagse auteur en toenmalige voorzitter van de Bond van Nederlandse To neelschrijvers Jan Ubink en de toneelspeler Louis Saalborn achtten een culturele factor hierin zonder meer aanwezig. De bekende Amsterdamse amateurtoneelspeler en -regis seur C. J. Pieters, de Apeldoornse spraak- leraar en amateur-regisseur Jan Holtland, de toneelspeler Adriaan v. d. Horst, de Bossche amateur-regisseur en toneelschrijver Kees Spie- rings, de lekenspel-regisseur Jan Beerends en de schrijver van dit artikel kwamen tot de conclusie, dat de grote meerderheid der dilet tanten-toneelverenigingen voor de culturele ontwikkeling van ons volk geen of slechts ge ringe betekenis heeft, doch dat 'n kleine, steeds groeiende groep naar een toneelbeoefening streeft, welke wèl culturele betekenis bezit. Zeeuws peil. Hoezeer deze kleine groep en daarmede werd niet bedoeld de straks door mij gesigna leerde elite" sedert 1938 in omvang is toe genomen, bewijst het tegenwoordige peil van het Nederlandse amateur-toneel en bewijst ook het peil van het amateur-toneel in Zeeland, dat voor zover ik er tijdens het Landjuweel kennis mede heb kunnen maken, van het alge mene peil m.i. niet noemenswaard verschilt. Van een gefundeerd oordeel kan na de korte kennismaking, gedurende één seizoen, met het Zeeuwse amateur-toneel natuurlijk nog geen sprake zijn, terwijl bovendien aan de provin ciale wedstrijd geen verenigingen van Tholen en Schouwen-Duiveland deelnamen. Opval lend was het overwegend Zeeuws-Vlaamse karakter van de deelneming: er namen deel uit Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen 6 verenigingen, uit West-Zeeuwsch-Vlaanderen 4, van "Wal cheren 4, van Zuid-Beveland 2 en van Noord- Beveland 1. Ofschoon, gezien de korte tijd van voorbereiding van dit eerste Zeeuws Landjuweel, de deelneming bevredigend ge noemd mag worden, zal bij de volgende pro- 121

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 33