ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 Het toegenomen zwart verleent de resterende kleurigheid een ideaal repoussoir, het hagelwit van de mutsen verschaft de koppen een zeld zaam smaakvolle omlijsting, het strenge zwart van de mannenkleding suggereert een oer- krachtige worteling, een ideële rotsvastheid, die vaak ook in feite nog aanwezig is een Spanjaard, die hier vreemd kwam, vroeg ons eens, of die zwarte mannen allemaal religieu zen waren onze dracht is nog heden ten dage een waarde, om de prontheid van haar wit, om de ernst van haar zwart, om de blijd schap van haar kleur, om haar stijl, haar waardigheid. Haar waardigheid. De drager is iemand. Hij of zij mag dan verder onderhevig zijn aan alle menselijke zwakheden en gebreken en het mag dan allemaal op gezicht en in figuur uitgeschreven staan, van het edele tot het sukkelige toe, niets kan hun ontnemen, dat ze stuk voor stuk een persoonlijkheid mar keren, dat men erbij stilstaan kan als bij een unicum, een waarde, een stuk menselijkheid. Ook de armste, in dracht is hij iemand. Doe hem ,,op zijn burgers" en hij verdwijnt in de kleurloze onbelangrijkheid. Zo is de nivelle rende, de nullificerende macht onzer heden daagse massa-vormen. Met het confectiepakje verliest de drager zich in de anonyme rom meligheid. Soms lijkt het wel, of met het con fectiepakje ook de confectie-ziel komt. Terwijl hij, als boer, een cultuurdrager was met wel licht enigszins barbaarse manieren, getransfor meerd tot de auto-meneer-met-een-boordje die ons allen als toekomst en ideaal voorzweeft, is hij niet meer dan een barbaar met misschien lichtelijk culturele manieren. Het zij zo, we moeten blijkbaar een of ander dal dóór zulke dingen schijn je niet te kunnen over slaan en de boer wordt gegrepen zo goed als ieder ander. Zodat je je o.m. moet afvragen: heeft de boerenstand ook nog wel récht op zijn dracht? Flatteert deze hem niet zodanig boven verdienste, dat de ineenstorting, die we thans meemaken, mag worden gezien als een zich automatisch voltrekkend vonnis? Waar schijnlijk gaat het gaandeweg ook wel een beetje zo liggen en is de interne vervlakking dikwijls reeds zover gevorderd, dat de uiter lijke vanzelf volgt. Curieus is, hoe dit soms plotseling uitkomt, wanneer de boer zich aan mengvormen bezondigt; dan kan hij pijnlijk dwaas aandoen: de bekende figuur van de boer met het lichte burgerpetje op. Dat ding werkt als een symbool; ineens komt aan het licht, hoe zwak die schijnbaar taaie, oersterke figuur in sommig opzicht is komen te staan. Want onder gaat hij. De ondergang van de dracht is per slot maar een symptoom, ze volgt vanzelf uit het verdwijnen van het iso lement van de boer, van zijn statische, feo dale wereld. Terecht wees Drs. van Houte in zijn voornoemde artikel verschillende dei- opgegeven redenen af: de vermeende grotere kostbaarheid, het vermeende ontbreken van de handen, vaardig tot aanmaak en onder houd, dit alles was het niet. Hij wees ook het toenemend verkeer als oorzaak af en zag deze uitsluitend in de algemene nivellering. Strikt genomen mag dit juist zijn, het verkeer is intussen dermate tot instrument van de massificatie geworden, dat het er kwalijk meer van te onderscheiden is. Men vergete hierbij niet, dat de term verkeer méér inhoudt, dan trein en fiets, dan motor en auto. Zij behelst ook factoren als de evacuaties, de radio, de toeristen-invasies, de toerbussen waarmee men zelf uittrekt, het organisatie leven, de geleide economie, welke steeds min der terrein ongemoeid laat. Het isolement ver dween en de boer werd een burger als ieder ander, atoom nummer zoveel in een steeds meer gecentraliseerde, tot steeds grotere homo geniteit gedwongen samenleving indiffe rente massa is misschien een beter woord. De oude, organisch geworden groeperingen maak ten plaats voor mechanisaties (die zich, curieus genoeg, als organisatie plegen aan te dienen), d.w.z. dat, terwijl de vroegere samenleving voornamelijk uit kracht van haar natuurlijke 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 6