No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
cohesie stand hield, de tegenwoordige haar
eenheid meer en meer moet hebben van een
steeds knellender Staatscorset. Groei maakte
plaats voor fabrikaat, qualiteit voor quanti-
teit, persoonlijkheid voor nummer, het eigen
zinnige leven voor de willekeurig kneed
bare levenloosheid; dit alles is men „de
massificatie" gaan noemen, we hoeven daar
niet verder over uit te weiden. Aller
wegen zitten we aan de symptomen ervan te
knutselen zonder de oorzaken aan te kunnen.
Dat de streekdracht hierbij het loodje legt,
spreekt vanzelf. Planloos en vanzelf ontstaan,
bleef ze planloos en vanzelf in stand, tot de
des-integrerende integratie ook de groep, waar
zij leefde, overspoelde. Enfin, zo zouden we
nog een heleboel méér kunnen mopperen.
Toch mogen we ook jegens die beruchte mas
sificatie en vervlakking niet onbillijk zijn. Zij
ging met grondige emancipaties gepaard. Men
stelt het dikwijls zo, dat de dracht den drager
deprecieert, in het maatschappelijk verkeer.
Wij geloven hier niets van. Want het is posi
tief niet waar, dat deze tijd nog op de boer
néérziet. Dat is allang voorbij. Dat neerzien
was veeleer een verschijnsel uit de tijd, dat de
dracht floreerde. Het merkwaardige is, dat,
juist nu men een grotere waardering van de
hoerendracht zou mogen verwachten, juist nu
de distinctie van deze dracht te dragen door
een sterkere sociale overtuiging zou kunnen
worden geschraagd, dat juist op dit moment
de dracht verdwijnt. Maar dat is o.i. dan geen
gevolg van het neerzien uit het verleden, men
wordt veeleer getrokken door de positieve
attracties van het heden. Deze zijn er onmis
kenbaar; voornamelijk liggen ze in het vlak
van de quantiteit: het aantal variaties, de
grote beweeglijkheid van de hedendaagse bur
gerdracht is zo verleidelijk en wordt de men
sen zo voortdurend ingepeperd, dat het werke
lijk geen wonder is, wanneer ze voor al die
oppervlakkige dynamiek en rijkdom-in-
schijnen bezwijken. Er is een respectabel stuk
standstrots, een hardnekkig zelfbewustzijn
voor nodig, om hieraan te weerstaan. De
enkele jongeren, die de dracht nog volhouden,
mag men hiermee geluk wensen en verdienen
wel bijzondere eer. Maar van de massa mag
men dit niet vergen, juist van de jeugd niet,
95