ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
wier normale mentaliteit immers toch reeds tot
de kudde-norm geneigd is. Juist nu niet, nu de
gemeenschaps-imperatief, de mode onder de
jongeren, juist omgekeerd werkt als vroeger;
de normale jongere weerstreeft niet zo gemak
kelijk aan het drijven der meerderheid. En de
meerderheid drijft naar de stadscultuur; on
langs heeft Annie Romein het nog eens duide
lijk en terecht gezegd: de doorsnee-Nederlan
der is geen agrariër en de huidige Nederlandse
cultuur is stadscultuur. Nu de boer niet langer
geïsoleerd leven kan, wordt hij geassimileerd
en dat houdt men niet tegen.
Het zijn alles facetten van één groot proces,
waarin de vervloekte vervlakking en de ge
zegende emancipatie als eikaars keerzijde
kunnen worden gezien. Als altijd zitten
„goed" en „kwaad" allernauwst met elkaar
verstrengeld, zo nauw, dat we ons wel eens
afvragen, of het hele probleem van goed en
kwaad niet zoiets is als dat van lengte en
breedte, en even goed is het zoals altijd
onze taak en onze zaak, om het één te be
houden en het ander af te stoten. Dat dit
misschien een vrij wanhopig ondernemen is,
mag onze bedrijvigheid niet hinderen.
Het zijn alles symptomen van een heel groot
proces, dat niemand overslaat en ieder wel
interesseren moét. Het lijkt misschien een
beetje ongeproportionneerd, om van de kleder
dracht te verdwalen naar George Orwells
1984, naar Aldous Huxley's Brave New
World, naar zijn Ape and essence. Toch is
het alles één complex en dat de waarschuwende
caricaturen dezer boetpredikers hun wrange
reden hebben, dat is ons door fascisme, na
zisme, communisme, Mac Carthyisme en
atoombom wel geleerd. Dat een kentering in
deze ontwikkelingsgang noodzakelijk is, begint
al aardig een gemeenplaats te worden. Hoe we
uit de impasse komen, is een moeilijker vraag.
We kunnen de klok niet terugzetten, maar
we kunnen wél de oscillatie, zonder welke
geen maatschappelijk gebeuren gebeurt, zo
eens een handje helpen. Terecht legt Huxley
in zijn „Ends and means" er de nadruk op,
dat op tal van terreinen tegelijk en met tal
van middelen tegelijk moet worden aange
pakt; er is geen universele „panacee" tegen de
kwaal; ieder moet doen wat hij kan, „met
handen en tanden" en men mag ook het kleine
hierbij niet verwaarlozen. Geen stroom zonder
tegenstroom daaronder; het enige wat we
voorshands doen kunnen, is: de tegenstroom
versterken telkens en overal, waar zij merkbaar
wordt. D.i. altijd wéér: overschakelen van me
chanisch op organisch, van dwingen op groei
en, van quantiteit op qualiteit, van centrali
satie op decentralisatie, van cosmopolitisch
op internationaal, van nationaal op provin
ciaal, van provinciaal op communaal, van to
taal op individueel, van algemeen op bijzonder.
Ten slotte allemaal niets nieuws; reeds na de
eerste wereldoorlog waren de waarschuwingen
duidelijk genoeg; we herinneren ons b.v. Rud.
Kjellèn's „Die Ideen von 1914". De situatie is
sindsdien alleen maar een klein beetje angsti
ger geworden.
We groeven dit wel erg diep op, zó diep,
dat het misschien een beetje op muggenschie-
ten met een kanon leek. We hebben het immers
alleen maar over het wegzakken van de kle
derdracht, een, in het algemeen verband ge
zien, maar erg onbetekenend nevenverschijnsel
van voormeld proces. Maar we mogen het
kleine niet verwaarlozen en juist dit kleine
facet ligt ons zo na aan 't hart en de dood
doeners, waarmee men zich hiervan afmaakt,
hinderen zo. Het is in de grond zo'n echt
gemakzuchtige dooddoener, zich van deze el
lende af te maken met de bewering, dat be-
strevingen ten gunste van de streekdracht „so
ciaal-psychologisch" geen zin meer hebben.
Het klinkt zo afdoende, maar het is een vrij
oppervlakkige bewering en men hoeft er niet
voor uit de weg te gaan. Want het ligt in
werkelijkheid precies andersom: sociaal-wat-
U-maar-wilt is het veeleer van de toekomst
dan van het verleden, om de tegenstroom, die
zich tegen de massificatie verzet en ze is
alom werkende; al wat „des geestes" is, werkt
96