No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
aan déze zijde! te steunen. Want de onder
stroom van heden is de bovenstroom van de
toekomst. wil er nog van toekomst sprake
kunnen zijn. Wil het Londense jongetje, van
onlangs, geen gelijk krijgen, dat, gevraagd wat
hij wilde worden als hij groot was, antwoord
de: daar hoef ik niet over te denken, meneer;
tegen dat ik groot ben, is er niets meer om
groot op te worden.
We groeven dit zo diep op, omdat o.i., vóór
we iets ten gunste van welke dracht dan ook
willen beweren, ons uitgangspunt zeker dient
te zijn. Ons uitgangspunt, dat provincialisme,
regionalisme een levens-element is, dat streek-
bewustzijn een eis is voor een gezondere toe
komst, dat verbijzondering allerwegen nodig is
als brood.
En dan weten we heus wel, dat men nimmer
iets kan bereiken door tegen de stroom in te
gaan. Maar men kan de stroom gebruiken. Is
dit mogelijk? O.i. wel, mits men radicaal af
stand doet van de illusie, dat men oude vor
men, in welk opzicht ook, zou kunnen terug
roepen. O.i. wel, omdat er in de huidige
stroom aderingen zijn, waarbij men aangrijpen
kan.
Allereerst deze: dat het om ons heen krioelt
van „drachten"! Is het U nimmer opgevallen,
hoe we daaraan ons plezier kunnen hebben,
als drager èn als toeschouwer? Het bloed
kruipt waar het niet gaan kan en hoe sterker
de stem der gemeenschap aandringt: „Ge zult
zijn als iedereen", hoe sterker de contra-stem
des bloeds antwoordt: „Ge zult bijzonder zijn,
want niemand is Uw gelijke!" En de resultante
van deze tegengestelde imperatieven komt
precies uit ophet groepsbewustzijn, waar
in men tegelijkertijd anders-dan-de-massa en
gelijk-aan-de-categorie kan zijn. En welk ex
pressiemiddel, welk instrument om zulks te
tonen, ligt nu gemakkelijker voor de hand,
dan het costuum? Er leven dan ook tal van
drachten, vlak onder onze neus, weideplaatsen
voor het aesthetisch gevoelig oog, soms ook
voor de voor humor gevoelige geest, en we
merken ze alleen maar niet op, omdat we
alleen maar achterom zien. De verpleegster,
Walcherse winterdracht 1890
97