ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. s "We zien Jan Heyse's leven als een rondgaan zoals een kind wel rondgaat, van bloem tot bloem, eindeloos bekoord door de schoon heid dezer ontvouwselen, waarin het zichzelf ontmoet, maar dit weet het niet. Eindeloos verwonderd ging Heyse, van ding tot ding. Het was verwondering, geen verbazing. "Want in den grond moet het een zelfherken ning zijn geweest. Das Innere moet hem zeer vertrouwd geweest zijn. Van dit spel wordt de speler nimmer moe. De ontroering van dit herkennen is altijd weer glanzend nieuw, zo als een jong blaadje glanzend nieuw is, en de laatste verwondering is even jeugdig, even kinderlijk als de eerste. "We zien Heyse als een onvermoeibaar verwonderde. Niet, dat hij dat erg beredeneerd zal hebben. Daar was hij te eenvoudig voor. Hij rafelde niet. Indien hij datgene kende, dat achter de dingen leeft, in dien hij de dingen dan zag en weergaf als alleen-maar-verschijningen van iets anders, dat oneindig verder en dieper stak, dan was hij zich daar misschien zelf maar nauwelijks van bewust. Het moet veeleer vanzelf zo zijn ge gaan. Alleen zo toch moet het mogelijk ge weest zijn, zo gaaf, zo zuiver, zo gehoorzaam luisterend werk te maken. Alleen zo kon het bestaan, dat hij zich in zijn werk ontvouwde juist zo dromerig, juist zo stil en aandachtig als het ontvouwen der dingen, waarvan hij sprak. A child went forth into the day and the first thing this child encountered it became. "We zijn alweer niet al te zeker van ons citaat, maar zo tenaastenbij moet het zijn gezegd. En zo tenaastenbij moeten de dagen van Jan Heyse zijn geweest. Zo is het proces. Zo is het ongeveer, dat ieder goed kunstenaar leeft, en in hem gaat het dan spreken, zingen, figu reren, van dat ding, dat hij dien dag geworden is. Zo moet het ongeveer gegaan zijn met Jan Heyse. Zijn kern, dat is zijn kinderlijkheid. Natuurlijk is het niet gans-en-al onbewust gegaan. Indien hij zijn innerlijke wet vervulde, indien hij zijn leven lang zonder ophouden gesproken heeft van die wonderlijke ontvou wing der wet in de dingen om hem heen, dan heeft natuurlijk zijn verstand zich, bij tijd en wijle, daar ter dege mee bemoeid. Het mense lijk verstand is eenmaal zoiets als de mense lijke tong, deze twee bemoeien zich letterlijk overal mee. Visuele mens als hij was, wonder lijk nuchter mysticus tevens, heeft hij dit pro- ces-van-de-schone-ontvouwing, dat hem geen ogenblik losliet, in zijn meer bewuste regionen getracht te vertalen in een wetmatigheid van vormen, in een schematiseren, een styleren, dat soms wel heel ver ging. Zijn sterke binding aan de innerlijke wet manifesteerde zich in zijn 'bovenbewustzijn' in dat deel van de ijsberg, dat boven water stak in de vormen ener droge logica, in een soms wat dogmati sche geestesgesteldheid, die sommigen afstiet en die o.i. ook wel eens de ziel om hals bracht. We zien dit als zijn keerzijde. Die men zeker niet overdrijven moet, want hij mocht heel ver gaan, hij kón heel ver gaan zonder te dé- 138

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 12