Wolff en Deken herdacht
No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
hij. Het waren schone uren. We manoeuvreer
den als twee mandarijnen, die een huwelijks
contract voor hunne kinderen zullen voorbe
reiden; het moet voor onze schutsengelen een
sierlijk en ouderwets schouwspel zijn geweest.
Diep jammer, dat we hem niet eerder moch
ten ontmoeten.
se, merkwaardige tegenpolen, deze twee: de
klassieke literator, de uiterst gecompliceerde
erudiet, tegenover de waterheldere, kinderlijk
eenvoudige schilder. Staat de simpelheid van
dezen laatste ons land misschien nog niet het
allernaaste?
Hij was een goed zoon van Walcheren.
En toen plotseling, in het najaar van 1953,
kwam het einde. In Februari 1954 stierf hij.
Voor de omstanders onverwacht. Hij liet een
leegte na en Veere is niet helemaal Veere
meer, sindsdien. Alleen zijn droom is geble
ven. De droom van gans een leven van asceti
sche zuiverheid, in zijn werk. Laten we et-
voorzichtig mee zijn. Laten we er heel eer
biedig voor zijn. Het staat voor ons op de
hoogte van Boutens' verzen. Boutens en Hey-
Domburg, Juli '54.
18 September 1954
AN de vele dichters en
dichteressen, schrijvers en
schrijfsters, wier namen in
de loop der eeuwen opgang
maakten en in de hand
boeken van onze letterkunde
een toch altijd eervolle vermelding kregen,
zijn er maar weinig bij wie onder die naam
geboekstaafd staat, dat ze in Vlissingen ge
boren werden. En al is het dan waar, dat bij
de meeste bewoners van welke stad dan
ook de grote figuren uit het verleden van
hun woonplaats niet veel andere associaties
oproepen dan een straat, een plein, een park
of in het gunstigste geval een standbeeld, wan
neer wij weten hoeveel grootheden voor hun
tijdgenoten volkomen onbekenden waren of
zijn, dan mogen wij het dit huidige geslacht
niet kwalijk nemen dat hun kennis vervaagt,
wanneer er sprake is van eeuwen.
Daarom juist stemt het tot voldoening, dat
Vlissingen Betje Bekker en haar levensgezellin
Aagje Deken heeft herdacht. Een bescheiden,
maar interessante tentoonstelling in het mu
seum; een kranslegging bij de fontein, die voor
deze gelegenheid dan maar eens een verfje
moest hebben (De Ruyter kan dus in alle
gerustheid 1957 afwachten!); een viertal le
zingen en 's avonds de opvoering van Daatje
Leevend, uit het werk van de schrijfsters sa
mengesteld door mej. dr Ghijsen.
Dr J. C. Brandt Corstius besprak tijdens
zijn lezing de vraag of Wolff en Deken,
en daarbij denken de meesten toch alleen
maar aan Sara Burgerhart; een enkeling aan
Willem Leevend nog betekenis hebben voor
onze tijd. Want wie leest deze boeken nu nog?
De moderne lezer wordt afgeschrikt door de
omvang, want wij hebben doorgaans haast en
beslist geen tijd, doch de conceptie in brief-
147