ZEEUWS TIJDSCHRIFT
hoeve heeft Geluk veel gedaan en geen opoffe
ringen ontzien. Merkwaardig was 's mans ken
nis van de streek, die hij bewoonde en vooral
groot was zijn belangstelling in het oude Rei
merswaal, bedolven onder de brede water
vlakte, die hij uit zijn woning, niet ver van het
vroegere Venusdam, dagelijks onder de ogen
had.
De werkzame man overleed na lang borst
lijden op zijn hoeve „Cereshof", de 24e De
cember 1875 en zijn stof rust, nevens dat zij
ner echtgenote (j* 26-12-1886) volgens zijn uit
drukkelijke wens op het oude Kerkhof van
Schakerloo.
Van zijn geschriften en aantekeningen is,
voor zover ik weet, slechts gedrukt: Enige bij
zonderheden van het voormalige dorp Scha
kerloo, Tholen 1848.
Na zijn dood zag het licht: Beschrijving der
stad Reimerswaal, bewerkt door Fred. Caland,
met inleiding door F. Nagtglas en een platte-
Portret van A. Geluk J.Azn (18121875).
No. 5
grond der stad anno 1550, Middelburg 1877.
Uit de eerder genoemde notulen, welke 30
Januari 1844. aanvangen, blijkt dat de toen
31-jarige Antonie Geluk reeds benoemd werd
tot Bestuurslid van de juist nieuw gestichte
afdeling. Voorzitter werd W. J. v. d. Voorts
Catshoek, lid der Commissie van Landbouw in
de Provincie Zeeland bij de vijfde sectie te
Tholen. In de volgende jaren vinden wij de
naam van A. Geluk JAzn regelmatig in de no
tulen terug.
Hij mist practisch geen enkele vergadering,
neemt verschillende initiatieven tot agenda
punten, wordt benoemd in tentoonstellings- en
beoordelingscommissies, helpt reglementen cre-
eren hiervoor, zo voor den besten meedelver
en vooral geeft hij jaarlijks een of twee ver
handelingen over bijzondere onderwerpen. Flij
is daarmee niet alleen; verschillende collega's
doen dit eveneens, zoals I. L. Christiaanse van
Tholen en D. J. Ampt van Oud-Vossemeer.
Ook de „Heren" leveren hun bijdragen, niet
in het minst de Voorzitter en verder de vee
arts Stern en F. C. de Casembroot, burgemees
ter van St. Maartensdijk. Deze bijdragen ko
men echter beperkt voor. Waar de verslagen
belangrijk geacht worden, zoals deftig pleegt
te worden opgenomen, wordt tevens vrijwel
altijd besloten dezelve woordelijk te „insere-
ren". Zodoende konden wij ook nog van een
gehele serie verhandelingen van A. Geluk ken
nis nemen.
Van 1845 1S52 betreft dat liefst een zes
tiental over de meest uiteenlopende onderwer
pen, te weten in volgorde van behandeling:
Whittingtonsche tarwe, Syrische Meede, Dur-
hamsche stier, Onheilen in de rogge, Mais of
Turksche tarwe 4), Aardappelzaad, Bemesting
jonge Meede, wederom Mais 4), Honigsdauw,
het roven van Mais 4), Kwade koppen in het
vlas, Engelse varkens, Kunstweiden, Tabaks
bouw, de Veredeling der Granen 5).
Uit deze verhandelingen komt een methodi
sche en wetenschappelijke geest naar voren.
Wanneer hij zijn ervaringen met het bemesten
van jonge meede vertelt, berekent hij eerst de
150