ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
bouw". Hij verdedigde het onderwijs in land-
bouwboekhouden aan jongens op de lagere
school, voor de landbouw bestemd.
Van Geluk's hand zijn twee werkjes gepu
bliceerd. Het eerste dateert van 1848 en han
delt over het voormalige dorp Schakerloo, ge
legen in de polder van die naam bij Tholen.
De twintig gedrukte bladzijden zijn oorspron
kelijk een voordracht geweest, gehouden voor
een gezelschap te Tholen. Het tweede werkje
behandelt Reimerswaal en is uitgebreider. Het
verscheen pas na zijn dood in 1877.
Op verzoek van de familie zorgde Nagtglas
voor de uitgave; deze vond Geluk's vriend F.
C. Caland uit Sint Gilles-Waas bereid het te
bewerken. Geluk voltooide het werkje in Mei
1875. In Sept. 1875 bracht Nagtglas, blijkens
zijn inleiding hem, na veel briefwisseling, per
soonlijk een bezoek. Dit leidde tot toesturen
van de tekst, doch kort daarop volgde het
bericht van zijn onverwachte dood.
Nagtglas schrijft dat het niet gemakkelijk
was aan een van zijn laatste en liefste wensen,
n.l. de publicatie, te voldoen. „Geluk was wel
iswaar een scherpzinnig en bekwaam man, een
uitnemend landbouwer, maar ,,'t leven alleen
was de school van zijn leven" geweest. Onge
woon om de pen te voeren, kon zijn werk,
zoals het toen was, onmogelijk worden ge
drukt".
Waar het handschrift (practisch schoon
schrift) van dit werkje nog in het bezit van
de famdie was, konden wij het met de bewer
king vergelijken. Het werkje heeft door de be
werking van Caland wel gewonnen; het is
vlotter leesbaar geworden, terwijl er nog al
enig materiaal bijgevoegd is. Geluk's tekst is
schoolser en stugger; hij heeft slechts uit ge
drukte werken geput, maar blijkt alle kronie
ken op zijn duimpje te kennen. Zijn indeling is
weer streng schematisch; vier hoofdstukken,
opkomst, bloei, verval en ondergang, met een
chronologische opsomming van feiten. Daar
tussen enige uitweidingen op zijpaden. Zo
neemt hij het vroeger zo bekende rijm van A.
Loosjes over de ondergang van Reimerswaal
geheel over en beschrijft hij ook zeer uitvoerig
de zeeslag voor Reimerswaal tussen de Span
jaarden en Boisot. Het eerste ontbreekt in de
bewerking, het tweede is sterk bekort. Ons in
ziens overdrijft Nagtglas dat het werkje zo
niet gedrukt had kunnen worden. Ook was
Geluk niet ongewoon om de pen te voeren;
hij deed bijna met anders, maar men moest
het dan nemen zoals een autodidact het op
schreef; hij was tenslotte niet een geletterd
man.
De waarde van beide werkjes ligt eensdeels
in het verzamelen van de verspreide gegevens
over deze onderwerpen, als wel in de tevens
verwerkte en toegevoegde eigen waarnemin
gen. Geluk heeft vaak het verdronken land,
dat vlak voor de zeedijk waar hij woonde lag,
bezocht en vooral na het totstandkomen van
de Spoordam naar Zuid-Beveland kon hij nog
op het slik tussen de overblijfselen en funda
menten verschillende veronderstellingen toet
sen.
Eén van Geluk's kleinzonen is J. A. Geluk,
de in agrarische kringen, ook internationaal,
zeer bekende secretaris van de Koninklijke
Nederlandse Zuivelbond. Deze deelde mij me
de, ook wel in de familie te hebben horen spre
ken over een reisbeschrijving naar Londen.
Wij hebben deze helaas niet kunnen opsporen.
Uit de „Landbouwcourant" van 1863 bleek
ons wel, dat Geluk in Juni 1862 de Nationale
Tentoonstelling in Battersea Park te Londen
bezocht. Hij bewonderde daar op 't oog Hall-
ett's Tarwe of Reuzentarwe en bestelde 2
pond zaad bij de Heer Krelage te Haarlem,
welke die tarwe introduceerde. Op 13 Juni
1863 is hij de eerste om er één en ander over
te publiceren, overigens in ongunstige zin. Of
schoon daarna meerderen het tegendeel kwa
men rapporteren, o.a. de Heer Vis van „Mo-
lembaix", werd 't op den duur toch niets met
die variëteit.
Geluk's naam was verbonden aan dit week
blad als vast medewerker. Zijn artikelen lever
den nogal eens stof op tot wederwoord en
daarbij blijkt zijn polemische aard, de onder-
152