m Zeeuws Tijdschrift
Het Deltaplan III
Afdamming Zee-armen
NUMMER 5 4 e JAARGANG SEPTEMBER 195 4
Prae-adviezen voor de jaarlijkse algemene vergadering van de Nederlandse Mij. voor Nijverheid en Handel
te Maastricht op 17 Juni 1954.
N deze prae-adviezen wor
den achtereenvolgens be
handeld: het waterstaat
kundig aspect (Ir A. G.
Maris, Directeur-Generaal
van de Rijkswaterstaat;
voorzitter van de Deltacommissie); het eco
nomisch aspect (Prof. Dr J. Tinbergen, Direc
teur van het Centraal Planbureau); het plano
logisch- en sociologisch aspect (Prof. G. H. L.
Zeegers, Hoogleraar in de Sociologie aan de
R.K. Universiteit te Nijmegen).
Ook hieruit zullen wij overnemen, wat in de
vorige bijdragen niet is vermeld.
Het waterstaatkundig aspect, (zie de kaart in
het Maart-nummer).
De prae-adviseur vermeldt allereerst het
werk van de Stormvloed-commissie 1940, die
tot de conclusie kwam, dat wij rekening moes
ten houden met een waterstand van 4 m
N.A.P. te Hoek van Holland. Deze zou ge
middeld eens in de 300 jaar voorkomen. Men
had gerekend in de tweede helft van deze
eeuw de daartoe nodige verdedigingswerken
klaar te hebben. In het jaar 2000 zouden deze
defensiewerken gereed zijn. Een begin ermee
was gemaakt bij de Biesboschwerken, bij de
Brielse Maas en bij de wederopbouw van Rot-
t) Zie voor I no. 2, 4e Jaargang; voor II no. 4,
4e Jaargang.
terdam. Bovendien was er na 1945 veel voor
bereidend werk gedaan: stroomsnelheids- en
waterstandsmetingen, peilingen e.d. In deze
periode ontstond het 4-eilandenplan, het j-
eilandenplan, het plan van de stuw in het Hol-
landsch Diep bij Klundert, het plan met de
stuwen in Haringvliet en Volkerak. In het
Waterloopkundig laboratorium werden talloze
metingen verricht. En aan de Rijkswaterstaat
was in 1952 de opdracht gegeven de afsluiting
van de drie zeearmen in studie te nemen.
Helaas kwam de storm van 1 Februari 1953
ver voor wij gereed waren (Hoek van Holland
3.85 m N.A.P.).
Ir Maris vergelijkt nu Plan I (dijkverho
ging) met Plan II (afsluiting), zoals dit ook
door de Deltacommissie is geschied. Hij wijst
er nog op, dat het Deltaplan 20 a 30 km aan
(nieuwe) zeedijken betekent. Bij Plan I blijft
dit 700 km, een veel zorgelijker bezit. Voor
de Rotterdamsche Waterweg betekent het
bekken der afgesloten zeearmen een veel
veiliger uitlaatklep voor hoge waterstanden,
zodat bij Plan II de dijken langs deze rivier
veel minder behoeven te worden opgehoogd.
Zijn conclusie luidt, dat Plan II veel meer
veiligheid geeft dan Plan I.
Plan II heeft bovendien grote secundaire
voordelen, waarvoor wij naar de overige bij
dragen verwijzen. Enkele bijzonderheden
treden in dit verband nog naar voren. Het
129