ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. s water van de Rijn loopt voor 50 via het Haringvliet, voor 31 via Rotterdam en voor 9 c/c langs de Oude Maas naar zee; 10 gaat door de Gelderse IJssel. Bij Plan II wordt het water opgevangen in het afgesloten meer, met als enige permanente lek de Rotter- damsche Waterweg. In het Volkerak is een dam met sluis en spuisluis gedacht, zodat de mogelijkheid bestaat het Zeeuwse Meer (be zuiden het Volkerak) met een oppervlakte van rond 40.000 ha als reservoir te gebruiken. In tijden van droogte zal al het opperwater via de Rotterdamsche Waterweg afvloeien. Dit betekent dat er dan aldaar meer zoet water wordt afgevoerd dan bij de bestaande toestand en dat dientengevolge de zoutwatergrens ver der naar zee wordt gedrongen. Er bestaat ge gronde hoop, dat de inlaat naast de Park sluizen hierdoor wederom als waterinlaat van Delfland dienst zal kunnen doen. De drinkwatervoorziening van Rotterdam bij Kralingen zal dan ten allen tijde over zoet water beschikken. Verwacht wordt ook, dat het aanslibben van de havens van Rotterdam zal afnemen. In tijden van grote opperwaterafvoeren is de weg via Noord, Nieuwe Maas en Rotter damsche Waterweg niet ruim genoeg om alles daarlangs af te voeren. Dan zal evenals nu het Haringvliet via het Hollands Diep moeten helpen, misschien ook de Oude Maas. Dat betekent, dat de afdamming in het Haringvliet van een grote spuisluis moet worden voor zien. Het gaat hier om hoeveelheden Rijn- en Maaswater van rond 13.000 m3/sec. In storm perioden kan het voorkomen, dat gedurende 3 a 4 getijen het water niet voldoende afloopt om te spuien. Dan zullen het Zeeuwse Meer en de Zuid-Hollandse wateren dat opperwater zolang veilig moeten kunnen bergen. In de normale tijden tussen minimum en maximum opperwaterafvoer zal men met de spuisluis in het Haringvliet zodanig manipu leren, dat geen zout het Haringvliet binnen dringt, dat de waterstand op het Zuid-Hol landse Meer niet te hoog wordt, dat de stroomsnelheden op de Noord niet te groot worden en dat de zoutgrens op de Rotterdam sche Waterweg niet ontoelaatbaar opdringt. De sluis in het Haringvliet is de kraan, die het zoete water in het Deltagebied beheerst. Zou in een periode van ijs (uiteraard is er dan geringe opperwaterafvoer) bij Plan II de sluis in het Haringvliet gesloten blijven, dan zou het zoetwatermeer egaal dichtvriezen en zou het ijs, dat de Waal afkomt, geen uitweg vinden. Het ijsbreken zou dan nutteloos, misschien zelfs gevaarlijk zijn, omdat het zich beneden zou gaan vastzetten en daar ijsdam- men vormen, die de waterafvoer belemmeren. In perioden van ijs moet de bestaande toestand dus zoveel mogelijk hersteld worden, dat wil zeggen, er moet gelegenheid bestaan de zee te blijven inschakelen bij het ijsbreken en af voeren, met andere woorden, de spuisluizen in het Haringvliet moeten waarschijnlijk in ijsperioden geheel open staan, het Haringvliet wordt dan zout en eb en vloed treden normaal op. Hiervoor is het echter nodig het Spui en het Volkerak af te sluiten. Het Volkerak moet afgesloten zijn, opdat het Zeeuwse Meer niet verzilt en het Spui moet gesloten zijn, opdat de Oude Maas niet verzilt. Zou het Zeeuwse Meer verzilten, dan zou het geruime tijd kosten voor dit zout uit dit zeer vertakte en plaatselijk diepe waterwegennet weer uit gedreven zou zijn. Het is niet de bedoeling om de dammen in het Brouwershavense Gat en in de Oosterschelde van grote spuisluizen te voorzien. Is de ijsperiode voorbij en treedt de dooi in, dan zal het zaak zijn zo spoedig mogelijk het Hollandsch Diep en het Haringvliet weer zoet te maken door het zout uit te drijven. Lukt dit (en dat zal als regel het geval zijn) vóór de groeiperiode der planten intreedt (April), dan heeft de ijsperiode geen schade van betekenis opgeleverd. Over de technische uitvoering van het Deltaplan en met name over de volgorde hier van doet de prae-adviseur enige belangwek kende mededelingen. Men kan niet alles 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 4