No. s
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Hollands Diep. Tezamen met 0,2 millioen
waarde-vermeerdering voor nieuw gecreëerd
verkeer levert deze sector dus minstens 3,4
millioen per jaar op. Dit bedrag is vermenig
vuldigd met de factor 2,5, waarmee de
verkeersomvang van 1970, die van thans
zal overtreffen. Het bedrag van 8,5 millioen
levert gekapitaliseerd 210 millioen op. De
inkomsten uit hoofde van de toegenomen
recreatie wordt voor Zeeland gesteld op
7,5 millioen, voor Goeree-Overflakkee op
2,5 millioen per jaar. Gekapitaliseerd is dit
250 millioen. Ten dele gaat dit ten koste
van andere streken, weshalve in de nationale
balans dit bedrag op 100 millioen is gesteld.
De kleinere posten ter hoogte van 85 mil
lioen komen voor rekening van de openbare
voorzieningen en de zoetwatervisserij.
Zoals men ziet, kunnen belangrijke voordelen
verkregen worden door de twee hoofdtrekken
van het plan, nl. ten eerste de grote verkorting
van de zeewering, die aldus optreedt, wanneer
men een stel zeearmen op een relatief nauw
punt afdamt, en ten tweede het verleggen
zeewaarts van de plaats, waar het kostbare
zoete water van de rivieren door vermenging
met zeewater als het ware bedorven wordt.
Met name blijkt, dat de „bijkomende baten"
uit dezen hoofde zo belangrijk zijn, dat daar
door de kosten voor de eigenlijke doelstelling,
de veiligheid, onder het Deltaplan slechts iets
hoger zijn dan onder het dijkophogingsplan,
terwijl daarnaast aanzienlijke batige sloten
worden verkregen op de bijkomende werken.
Zou men geen bedrag opnemen voor de
verhoogde veiligheid, dan zou het Deltaplan
een nadelig saldo opleveren van ruim 500
millioen (inclusief 300 millioen productie
verhoging m.b.t. oostelijk Noord-Brabant).
Prof. Tinbergen tracht nu ter vergelijking de
waarde van de verhoogde veiligheid te be
rekenen. Hij gaat daarbij uit van verschillende
kansberekeningen (1 op 100 tot 1 op 1000)
en van schadecijfers van 1,3 milliard (dat
is de omvang van de rampschade in 1953) en
van 2,6 milliard. Hij berekent daarvan de
tegenwoordige waarde, d.w.z. de som geld
waarvan de rente voldoende zou zijn om op
de tijdstippen van de overstromingen de
schade te betalen. Hierop wordt nog een ver
fijning toegepast door uit te gaan van een
steeds groter bezit, dat door de dijken wordt
beschermd. De tegenwoordige waarde van
een eventuele rampschade varieert zeer sterk,
maar kan waarschijnlijk geraamd worden
op een bedrag van de orde van 150
millioen a 400 millioen. Dit bedrag moet
men vergelijken met het bovengenoemde na
delige saldo van 500 millioen. Natuurlijk
heeft dit alles slechts betrekking op de mate
riële component en niet op het menselijk leed.
Dit leed is niet te berekenen. Prof. Tinbergen
stelt alleen de vraag of er een grens is aan de
lasten die men voor de veiligheid kan dragen.
De nationale productie moet hierover uitsluit
sel geven. Ofschoon de prae-adviseur hier geen
conclusie wil trekken, is hij toch optimistisch.
Men bedenke, dat het nationale inkomen on
geveer 22 milliard bedraagt, het nationale
vermogen too milliard.
Zoals gezegd, betekenen de uitgaven voor
de verhoogde veiligheid, dat andere uitgaven
voor verbruik en investeringen achter
wege moeten blijven. De rapporteur vergelijkt
daartoe diverse andere mogelijkheden tot in
vesteringen. Enkele wegenplannen leveren een
rendement op van 160 tot 400 Ruilver
kavelingen van kleine bedrijven op zandgrond
geven 100 de Zuiderzee-inpolderingen
o Plan I geeft een rendement van -60
(bij een veiligheidswaardering van 500 mil
lioen) en van 10 (bij een waardering van
1000 millioen); voor Plan II is dit resp.
o °/o en 20 De hoge rendementen voor het
wegenplan hebben slechts betrekking op kleine
objecten.
Prof. Tinbergen besluit als volgt: „Bij onze
cijfers is geen rekening gehouden met de
geestelijke betekenis die de totstandbrenging
van een groot project, dat van fantasie en
durf getuigt, heeft. Tracht ik daarom per
soonlijk de voorlopige balans te trekken, dan
133