No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
vroeg. Uit de beide volgende jaren zijn nog
elf andere brieven van Betje aan hem be
waard, waaronder enkele heel uitvoerige, over
allerlei onderwerpen. Gallandat, die enkele
jaren tevoren de stoot had gegeven tot de op
richting van het Zeeuwsch Genootschap der
Wetenschappen, was niet alleen een bekwaam
medicus, maar bovendien een algemeen ont
wikkeld man, met een ruime belangstelling en
een onbekrompen oordeel. Betje ontdekte in
hem een geestverwant, voor wie zij haar hart
vrij kon uitstorten en tegenover wie zij de spot
kon drijven met allerlei gewichtige Vlissingers
als Gallandats collega Dr. Abraham Muller,
die zij zich nog als kwajongen herinnerde, en
de apotheker-dichter Conrad Rutger Busken,
,,dien Comandeur van de klisteerspuit", zo
als zij hem weinig eerbiedig noemt. De Vlis-
singse familie mag niet weten dat zij hem zo
dikwijls schrijft; dan worden ze maar jaloers.
Gallandat was getrouwd met Marie Joly, de
dochter van de Franse kostschoolhouder Pier
re Joly, bij wie alle Bekkertjes op school wa
ren gegaan; „alle mogelyke Bekkers zyn door
die braave verdienstelyke menschen onderwe
zen". Nog op het laatst van haar leven her
innert zij zich hoe juffrouw Joly haar als
kind op schoot nam en vroeg: „Kleintje, wan
neer komt gy met uw susje Chrisje ook by
my? en dat ik wees, als ik zó groot ben als
Mademoiselle Joli".
Toen Betje in 1769 haar Walcheren had la
ten verschijnen, kreeg zij in Augustus „een
aller charmantsten brief" van een aanzienlijk
Middelburgs regent, Mr. Daniël Radermacher,
heer van Nieuwerkerk (1722-1803), schepen
van Middelburg en bewindhebber van de
Oost-Indische Compagnie. Betje was erg ver
guld met deze brief, „waar in dien (overal ge-
ëstimeerden) man" aldus bericht zij aan
haar vaderlijke vriend Mr. H. Noordkerk
„my de vreugd van zyn hart over de eere
„Walcheren" aangedaan, de keurlykheid der
executie enz. enz., zoo levend en zoo gulhar
tig toont, dat het my eere doen moet". Rader
macher was een regent en rijk, maar tegelijk
een ontwikkeld man, die o.a. over de verbete
ring van het psalmgezang heeft geschreven en
voorzitter is geweest van het Natuurkundig
Gezelschap. Hij had grote reizen gemaakt en
was zeer muzikaal. Er ontspon zich een brief
wisseling tussen Betje en haar Middelburgse
vereerder, die we helaas alleen maar kennen
uit hetgeen Betje daarover aan Noordkerk
schreef. Al spoedig schreef Radermacher haar
dat hij „niet gepersuadeert (was) van la reli
gion crétienne", wat Betje in haar ziel leed
deed. „Wy zyn daarover in brede correspon
dentie, zyn Ed. schreef me onlangs 11 zyden
vol, ik heb ze beantwoord en ik geloof dat
zyn WelEd. Gestr. zien zal, dat oeffening en
overtuiging my een Christen maakt; en dat
ik Voltaire in verscheide stukken naar ver
dienste beantwoord hebbe, althans zyn Ed.
zegt: „dat ik juist redeneer, groote belezent-
heid moet hebben, en dat hij nooit instaat is
te beantwoorden de liefde die ik toone in hem
van dwaling tot waarheid te brengen". Betje
vertaalde voor hem uit het Engels het boekje
van Craig, An essay on the life of Jesus, dat
zij „volmaakt geschikt" vond „om een
mensch, dat tergoeder trouwe twijffelt tot
reden te brengen". Radermacher was erg
benieuwd naar de vertaling: „ik heb zulk
een soliden oordeel en zulke zachte ge
voelens in u ontdekt", schreef hij haar, „dat
het by my attenci mereteert wat van u komt".
In Mei 1770 zou hij bij Betje en haar man ko
men logeren, maar het werd October voor hij
voor een weekend uit Amsterdam (waar hij
voor een vergadering was) naar de Beemster
overkwam. Ds. Wolff was juist van huis, maar
Betje kon „(en ook er was geen tyd,) om die
reden geen fatsoendlyk man logement weige
ren." „Zyn Ed. behaagd my ongemeen",
schrijft zij na het bezoek aan Noordkerk, „en
zo aanstonds bevestigt hy, per missive, in zeer
serieuse termen, het geene hy mondeling om-
trend my geliefde te zeggen. De smaak is vry,
't kan zyn dat ik zo gelukkig ben om in de
conversatie niet af te vallen, maar 't is iet
zeldzaams als men met zeer hooge idees van
165