ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
budget nu eenmaal zeer beperkt is. Het hier
boven aangehaalde rapport propageert dan
ook terecht, dat de provincie in hoofdzaak
een coördinerende en stimulerende taak heeft.
Zij zal ten aanzien van de culturele
zaken voornamelijk een verbindende functie
moeten hebben, tussen enerzijds het regionale,
in hoofdzaak gemeentelijke fondsencomplex
en het productie-aanbiedingscomplex ander
zijds. Een eigen culturele activiteit in engere
zin kan slechts bij uitzondering op haar weg
liggen. Wij achten zulks juist, doch er kunnen
zich inderdaad uitzonderingen voordoen.
Toen het Provinciaal Bestuur hier deze zomer
de gezamenlijke Zeeuwse beeldende kunste
naars een kans wilde bieden hun werk te laten
zien, moest zij de organisatie van de daartoe
te houden tentoonstelling zelf ter hand nemen,
hoewel zulks, strikt genomen, niet in het
kader der provinciale bemoeiingen past
omdat het vorenbedoelde aanbiedings-appa-
raat te dezen ontbreekt. Er is hier geen orgaan,
dat namens de kunstenaars spreken kan, dat
hun zaken kan doen, hun belangen voorstaan.
Wilde er althans een begin worden gemaakt
in dit opzicht, dan moest de provincie wel
zelf handelen. Natuurlijk ontmoette zij daarbij
verschillende bezwaren en vragen, die zij bij
een meer afzijdige houding aan anderen ter
oplossing had kunnen overlaten. Bij wijze van
kennismaking met de materie had dit direct
contact echter ook zijn voordelen.
Wel subsidiëren.
Anders ligt het met de allereerst en direct
ten dienste van het publiek georganiseerde
tentoonstellingen, zoals Zeeland er dit jaar
verscheidene heeft te zien gegeven. Zij worden
als regel door de locale overheid georgani
seerd. Waar de tentoonstelling wel hét middel
is tot propaganda van het goede kunstwerk
bij het publiek, verdient dit locaal initiatief
alle aandacht en zal het o.i. dikwijls aan
spraak mogen maken op daadwerkelijke steun
van de provincie. Men zal echter moeten on
derscheiden. Het provinciaal budget is be
perkt en de aanspraken op een stimulans van
deze zijde wegen zeker niet alle even zwaar.
Wanneer subsidiëren?
Uitgangspunt dient o.i. te zijn de vraag,
welke waarde de desbetreffende tentoonstel
ling mag worden toegekend als middel tot be
vordering van het kunstbegrip en het kunstge
not bij het Zeeuws publiek, tot bevordering al
zo van de vorenbedoelde toenadering tussen
publiek en kunstenaar in Zeeland. Zij zal steun
verdienen van provinciewege, wanneer die
waarde boven het louter locale belang uitgaat.
B.v. zal dit het geval kunnen zijn als gevolg
van de zeldzaam hoge qualiteit van het gebo-
dene als b.v. de Guys-tentoonstelling te
Vlissingen die vanzelf verder draagt dan
de plaatselijke belangstelling; het kan echter
ook zijn, dat de tentoonstelling gekoppeld is
aan een gebeuren, dat in ruimer kring aan
dacht trekt als b.v. de Goesse tentoonstel
ling deze zomer het kan ook zijn, dat de
tentoonstelling zonder meer geacht mag wor
den een bepaalde streek te dienen, in het cen
trum waarvan zij wordt gehouden. De meer
dere of mindere paedagogische waarde ten op
zichte van het te activeren publiek dient hier
uiteraard mede in beschouwing te worden ge
nomen.
Wanneer niet?
Een deel der tentoonstellingen intussen kan
wel geacht worden, een ruimer publiek, dan
het zuiver locale, te dienen, zonder dat het o.i.
zo zeker is, dat daaraan speciale aanspraken
naar de zijde der provincie kunnen worden
ontleend; nl. die, waar het zwaartepunt ligt
in hare functie als attractie voor het vreem
delingenverkeer. Een zeer nuttige functie, die
echter niet zonder meer kan medetellen waar
het om de volksontwikkeling gaat. Weer wel,
wanneer er middenstandsbelang in het geding
komt, maar dit is een ander hoofdstuk. Ove
rigens mag o.i. vrijwel géén der zomertentoon-
stellingen, zoals we die hier kennen, aan deze
bedoeling geheel vreemd geacht worden. Maar
172