ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 Deskundige bijstand nodig. De verscheidenheid is groot, in onderwerp, in qualiteit, in doel, in omvang. Het geheel is niet van fleurigheid ontbloot. Men kan zich overigens voorstellen, dat een Provinciaal Be stuur, dat zich voor de taak gesteld ziet t.a.v. een dergelijk complex een zo juist mogelijke subsidiepolitiek te voeren, naar een onfeilbare wichelroede verlangt. Het is duidelijk, dat in de toekomst, wil men niet in een reeks van incidentele beslissingen vervallen, slechts kan worden voortgegaan aan de hand van een deskundig, (min of meer) het geheel overziend oordeel. Op wie mikt men Alvorens hierop in te gaan, moge erop ge wezen worden, dat, ook wanneer men het doel ,volksontwikkeling" hier als algemeen richtsnoer neemt, er nog een belangrijk du- bium overblijft: hoe hoog of hoe laag wil men mikken en op wie: op het publiek zonder meer, of indien men meent, dat men de ouderen toch wel afschrijven kan meer speciaal op de jeugd? Deze laatste vraag zouden we zonder aarzelen willen beant woorden met: op het gehele publiek. Onge twijfeld vormt, om overbekende redenen, de jeugd een belangrijk element, dat men ook hier bijzondere aandacht zal hebben te geven; niettemin ligt ook bij de ouderen een belang rijk arbeidsveld en mag men de ontvankelijk heid voor voorlichting in dit opzicht bij deze groepen zeker niet onderschatten. Ieder „rondleider" zal dit kunnen bevestigen. Eigenaardigheden van het publiek. Intussen moet wel vooropgesteld, dat men hier staat tegenover een globaal genomen, on ontwikkeld publiek, dat qua smaak en instel ling nog omstreeks het begin dezer eeuw ver wijlt, dikwijls nog iets verder terug. Men zal zich, noodgedwongen, in hoofdzaak wel moeten instellen op het peil dezer grote meer derheid. Wil men dit publiek pakken, dan dient men het tegemoet te komen en, min of meer, te beginnen, waar zij eindigen. Begrijpelijk dan ook was het, dat Brouwers haven, dit jaar voor het eerst beginnende, maar eens met de Haagse school aanving. Eenzelfde zoeken naar een aangrijpingspunt, naar een gemeenschappelijk terrein, vanwaar uit het het publiek wat makkelijker vallen moet, over te stappen op het glibberig kunst gebied, sprak zich uit op de Goesse expositie van deze zomer, die op de begrijpelijke be langstelling der streek voor het landleven speelde, en op die te Yzendijke in de afge lopen drie jaren. De tentoonstelling van de ramp-impressies te Zierikzee lag al uitzonder lijk duidelijk in dit vlak, zo zelfs, dat hier het eigenlijke kunstgenieten wellicht slechts op de tweede plaats kwam. In sommige dezer ge vallen miste men hoe „goed" het gebodene op zich zelf ook mocht zijn vrijwel geheel de bijzondere prikkel, die uitgaan kan van óf zeer bijzondere qualiteit als b.v. die van de Guys-tentoonstelling óf werk van de eigen tijd. Het gevaar van een dergelijk tegemoetkomen is, dat men een zekere saai heid niet vermijden kan Goes wist dit door een ruime greep in de moderne kunst zeer ge lukkig te vermijden en dat men vaak niet uitkomt boven de brave middelmaat (de Mu sea kunnen nu eenmaal ook niet het allerbeste werk hierheen gaan uitlenen). De Zeeuwse tentoonstelling van deze zomer kon in dit gezelschap goed meedoen; er was bijna niets, dat Monsieur Prudhomme afschrikken kon; er was veel, dat hij herkennen kon aan het ijk- merk der traditie. Toch had hij het soms nog moeilijk genoeg. Hij moge zich troosten met de wetenschap, dat de minnaar van werkelijk levend, werkelijk zuiver werk het hier vaak nog benauwder had. Onder deze omstandigheden was het een buitengewone verrassing, toen op het onlangs gehouden „Tentoonstellingscongres" te Yzen dijke Dr. A. B. de Vries, Directeur van het Mauritshuis, de stelling waagde dat men juist met de hedendaagse kunst beginnen moest, om van daar uit het publiek een juister inzicht bij te brengen inzake de kunst van het ver- 174

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 22