ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 tussen enerzijds het gezamenlijk „aanbiedings apparaat" en anderzijds het gezamenlijk „con sumptieapparaat" kon plaats hebben. Aldus zou ongetwijfeld een belangrijke coördinatie bereikt kunnen worden. Dat de Provincie, als belangstellende en eventueel ook medebeta- lende derde voor een zodanige ontwikkeling grote interesse hebben zou, spreekt vanzelf. Aldus toch zouden haar allicht de nodige maatstaven aan de hand gedaan kunnen wor den, naar welke zij hare subsidiepolitiek zou kunnen inrichten. Dat het in de bedoeling ligt, het vorengenoemd Rapport over te leggen aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, lijkt zeker een stap in de goede richting. Intus sen verwachten wij, dat, éér een en ander in practijk gebracht kan worden, er nog wel enige tijd zal voorbijgaan; de onderhavige op zet is landelijk bedoeld, wat de vlotte realisatie allicht niet bevordert. Het zal practisch zeker niet alles zo eenvoudig blijken. B.v. vergete men niet, dat de belangrijke Hollandse Musea, die dan toch in de meeste gevallen het mate riaal zullen moeten leveren, geenszins een een heid vormen; ten dele slechts, voorzover zij onder het Rijk ressorteren, zal de bovenbe doelde „poolvorming" niet al te bezwaarlijk behoeven te zijn. Ten aanzien van het belang rijk fonds daarbuiten wagen we het voorlopig nog slechts een vraagteken te zetten. Boven dien werd ten congresse reeds de reactie ver nomen, die een zekere dictatuur van de zijde der grote Musea, wellicht ook van de zijde der subsidiërende instanties, vreesde. Het ge meentelijk initiatief moest vooral behouden blijven; géén centralisatie werd beoogd in de samenstelling der te exposeren collecties, enz. enz. O.i. waren de bezwaren uit deze hoek niet al te ernstig te nemen; men vergete toch niet, dat deze materie tot dusverre vrywel ge heel toevallig werd gehanteerd en werkelijk wel enige ordening en vooral een doelbe wuster, deskundiger gerichtheid velen kan. Bovendien zal er ongetwijfeld, naast een even tueel van overheidswege enigszins gedirigeerd complex, altijd nog genoeg fleurigheid van ongeregelde, wilde groei overblijven. Excepties moeten steeds mogelijk blijven. Wèl zal erop gelet moeten worden, dat voor exceptionele feiten, als een Guys-, een Slui ters-, een van Gogh-tentoonstelling, altijd een plaats gereserveerd zal dienen te blijven. Voorts ware hiernaast een plaats open te houden voor een algemene Zeeuwse tentoon stelling, een jaarlijkse Zeeuwse Salon, in het bijzonder gemikt op den Zeeuwsen kunstenaar. Werving bezoek nodig. Een belangrijke vraag voorts blijft: hoe stimuleert men het tentoonstellingsbezoek? Een expositie houden is nog maar het halve werk. Ze moet óók worden bezocht. De werving van den bezoeker wordt nog te veel aan het toeval overgelaten. Met een paar ad vertenties, een krantenbericht en een affiche meent men in de regel het zijne te hebben gedaan, om de berg tot Mohammed te bren gen. Wij menen, dat ook Mohammed wel eens een paar stapjes kon doen. IJzendijke en Brouwershaven b.v. deden dit! Waar we tegenwoordig van alles en nog wat in groeps verband kunnen organiseren, behoeft men i.e. niet te blijven staan bij een vaag algemeen aan bod. Allereerst zal men moeten trachten de scholen in te schakelen. Waar het hier om een stuk opvoeding gaat, moet het mogelijk zijn, hiervoor zodanige medewerking van de auto riteiten te verkrijgen, dat de schooljeugd (hoogste twee klassen lagere school, zowel als allerlei voortgezet onderwijs) hiervoor syste matisch wordt gemobiliseerd. Ten slotte vormt zij het publiek van de toekomst. Vermeldens waard is hier b.v. ook nog het initiatief van een Leids Museum, dat een prijsvraag voor de jeugdige bezoekers uitschreef, die hen dwong zich rekenschap te geven van wat ze hadden gezien. Een speciaal woordje tot het onderwijzend personeel hoort hierbij aan te sluiten. Naast de scholen komen hier tal van andere groeperingen in aanmerking om te worden bewerkt, als personeelsverenigingen, jeugdgroepen, vrouwengroepen, reisvereni- 176

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 24