No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT blijven staan? Het antwoord op deze vraag werd hierboven reeds gegeven, waar wij erop wezen, dat, zolang de kunstenaars niet be schikken over een apparaat, dat hun gemeen schappelijke belangen verzorgt, de overheid misschien wel als noodhulp zal kunnen fun geren. Maar zeker is dit niet de toestand, die men zich als normaal zal kunnen wensen. Het is eigenlijk nogal absurd, dat het propaganda werk, zoeven genoemd, van de overheid, al thans van haar alléén zou moeten uitgaan. Zeker, het geval is niet te vergelijken met dat van een handelsartikel zonder meer; het al gemeen belang van de gemeenschap bij een actief cultureel leven spreekt hier mee, maar even goed blijft het een ernstig gebrek, wan neer de kunstenaar verzuimt, zichzelf de soci ale mondigheid, de maatschappelijke weer baarheid te verwerven, die in deze tijd alleen door organisatie, door een gemeenschappelijk optreden kan worden bereikt. Welk handels man, welk producent, welk arbeider zal er heden nog aan denken, om, met vermijding van iedere onderlinge samenwerking, maar een beetje in de blinde te blijven otteren en de behartiging van zijn groepsbelangen maar rustig. aan de overheid over te laten? Er was enige deining onder de Walcherse kunste naars, in 1952, toen de Gemeente Middelburg schilderijen kocht van de jonge Hollandse kunstenaars van „de Start". Hier was geen Zeeuw bij, laat staan een Walchers kunste naar. O.i. had men dit aan zichzelf te wijten: toen het Middelburgse Stadhuis werd in ge bruik genomen, was daar géén orgaan van de kunstenaars aanwezig, om acte de présence te geven en om door eigen activiteit te voor komen, wat men achteraf zo steriel betreurde. Toen in 1953 een aantal kunstenaars naar het rampgebied werd uitgezonden om de nodige impressies van de verwoesting vast te leggen, was daar alweer geen Zeeuw bij. Natuurlijk niet. Toen we in 1953 informeerden bij de Nederlandse Federatie van beroepsverenigin gen van Kunstenaars, bleek de afdeling beel dende kunst in Zeeland drie, zegge drie leden te bezitten, nl. twee grafici en één schilder. Een dergelijke apathie wreekt zich. Verwaarloosde kansen. Voor een actief, wakker kunstenaars-agent schap zou er zoveel te doen zijn. Het ligt hier mee als met de tentoonstellingen: wil men in deze tijd slagen, dan kan men niet passief afwachten, maar dan moet men werven, dan moet men actief zijn en erop uitgaan, dan is positief acquisitiewerk nodig. Voor een der gelijke actieve houding liggen hier kansen genoeg. Want Zeeland is wakker op het ogen blik, men „wil wat", allerwegen. Laat de kunstenaar zorgen, dat hij erbij is! De over heidsinstanties, die zo zachtjes aan wel ge voelig worden voor culturele zaken, voor de plicht ook om het nieuwe maecenaat waar te nemen, waar het oude van de kunst zinnige particulier niet meer mogelijk blijkt, ze willen wel. Gedeelten van het grote publiek willen ook wel. Maar ze vinden niets tegen over zich, om hun goede wil op te vangen, vorm te geven. Niets dan een vage, ongrijp bare, verstrooide anonymiteit, die al heel ge makkelijk gedomineerd wordt door de kitsch- handel en de enkele gewiekste jongens, die hun handelsflair hebben gecultiveerd ten koste van hun artistiek geweten. De potentiële overheids- en particuliere koper wil wel, maar hij moet bewerkt, herinnerd, wakker gehouden, op een idee gebracht worden en telkens weer gecon fronteerd aan de zich voordoende mogelijk heden. Daarvoor is het aanbiedings-apparaat nodig, waarvan we hierboven spraken, de ver tegenwoordiging van de kunstenaar, die werft, die voorstellen kan doen, met wie overlegd kan worden en zaken gedaan. Ook op ten- toonstellingsgebied. Want het is eigenlijk mal, dat ten slotte ambtenaren een Zeeuwse ten toonstelling, als die van deze zomer, in elkaar zetten moeten, terwijl de rechtstreeks belang hebbende kunstenaar aan de kant blijft staan en zich bepaalt tot inzenden en kritiek oefenen, wanneer hij geweigerd wordt. En wanneer hij aanvaard wordt, niet minder. 179

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 27