ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. d Welk kunstenaar met spirit kan een dergelijke passieve rol van uit-de-hoogte-ener ambtelijke- Olympus bedeeld „administré" nu toch beha gen? Dat alle partijen het desondanks eigenlijk nogal normaal vonden zo, het bewijst nog maar eens scherper, in hoe versukkelde po sitie de kunstenaar door zijn maatschappelijk kluizenaarschap is geraakt. Men vindt het doodgewoon, min of meer passief vanuit een of ander Maecenaat gehanteerd te worden. Waar is onze fierheid, broeders van St. Lucas? Het overheids-Maecenaat. Want moeten we nu eigenlijk wel zo gesteld zijn op de figuur van een Maecenaat? Tot dus verre herbergde ieder Maecenaat een zeker ge nade-element, dat onuitwiedbaar scheen en onuitstaanbaar was. Aangezien het niets min der dan het goed recht is van de kunstenaar, dat hij zijn plaats krijgt in de gemeenschap, dat zijn werk als eenvoudige noodzakelijkheid mede-geldt in het maatschappelijk leven. Daar moet geen genade, geen welwillendheid voor nodig zijn; men moet erom vragen, zoals men om een goede fiets, om een goede electrische lamp vraagt. Het Maecenaat kan nooit meer zijn, dan een noodoplossing, en het is dan ook alleen maar vanwege de voorlopige gebor neerdheid van het publiek, dat we het voor melde Overheids-Maecenaat propageren als een vorm, die er wellicht toe zou kunnen lei den, dat we dat liefdadigheidselement nu eens een beetje kwijt raken. Dit Maecenaat toch, mits juist gehanteerd en op de juiste wijze van kunstenaarszijde beantwoord, kan worden tot: een officiële erkenning van het primaat der spirituele waarden, een officiële hono rering van dit goed. Het primaat van de Geest, waarvan de kerk zo graag spreekt, dat de officiële feestredenaar zo vlot propageert en dat de dagelijkse levenspractijk èn van overheid, èn van particulier tot dusverre on middellijk, „als een hete aardappel" placht te laten vallen, zodra het even lastig dreigde te worden. Het kostelijke van de huidige situatie is nu, dat men, de Overheid voorop, onder de druk van het communisme en de begeleidende Hiëroshima-kansen, dus onder de grofst denk bare materiële druk, allengs wel gedwongen wordt om dit primaat méér dan monddienst te gaan bewijzen. Men zal er nu ernst mee maken. Welnu, wanneer het nu ernst wordt, dan zal de kunstenaar ook hij toch schept geestelijke waarden het ook als de eenvou dige erkenning van zijn beter recht mogen voe len, wanneer de overheid zijn concerten subsi dieert, zijn tentoonstellingen steunt, zijn werk aankoopt, zolang het publiek niet verstandig genoeg is om de kostprijs te willen betalen. Eindelijk zal dan het Maecenaat zijn element van neerbuigendheid kunnen verliezen en het zal kunnen omslaan tot wat het eigenlijk be hoort te zijn: een officiële erkenning van ver dienste jegens de gemeenschap. Samenwerking tussen overheid en kunstenaars nodig. Maar dan behoort de kunstenaar ook zijn passiviteit, zijn vrijbuiteren (vaak slechts een euphemisme voor kortzichtigheid en slapheid) te dezen op te geven en den nieuwen Maecenas een duidelijk en concreet tegenspeler te leve ren, beter gezegd nog: een partner, met wien kan worden samengewerkt. In beider belang. Daarom zouden we willen besluiten met er zo nadrukkelijk mogelijk op aan te dringen, dat de Zeeuwse kunstenaar nu een apparaat schept, een „agentschap" vestigt, dat de over heid de hand reiken kan, om het braakliggend arbeidsveld, dat we zoeven schetsten, met haar gezamenlijk te gaan cultiveren. Resumerende zouden we willen vaststellen, dat er in ieder geval èn voor de provinciale en gemeentelijke overheid èn voor de kunste naar zelf een en ander te doen ligt, waarvan de gemeenschap zowel als de kunstenaar zou kunnen profiteren. We hebben getracht t.a.v. enkele eerst nodige stappen een en ander te suggereren. Wellicht, dat het allemaal óók nog anders -en beter kan. Moge het dan tot dit betere de weg helpen openen. Domburg, Sept. '54. 180

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 28