De jeugd aan het woord
No. 6
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Aan de letterkundige wedstrijd voor de
jeugd, die de stad Middelburg deze zomer
uitschreef, waagden zich maar enkele jonge
schrijvers. Er hadden een paar mededingers
naar de prijs meer kunnen zijn, als niet een
beperking was gemaakt, dat het onderwerp
een gebeurtenis of een gebouw of iets derge
lijks op Walcheren moest betreffen.
We vernamen, dat achteraf het standpunt
toch wat ruimer opgevat is. Onze redactie
kreeg een opstelletje van een leerlinge der 2e
klasse van de Rijkskweekschool te Middelburg
onder ogen, dat niet ingezonden is, omdat de
herinnering aan de oorlogsdagen, waarvan dat
opstelletje vertelt, niet een plaats op Walche
ren, maar de grote molen van Oostburg be
trof.
De redactie meende er goed aan te doen
dit opstel een plaatsje in het „Zeeuws Tijd
schrift" te geven. Red.
De DYtoleit^
Ik herinner mij nog goed de molen van mijn
grootvader. Honderden jaren oud verhief ze
zich met haar wieken als uitgespreide armen
over ons dorp. Donder, bliksem, storm, regen
en wind, alles accepteerde ze gewillig. Als ik
's morgens wakker werd en naar m'n raam
keek, zag ik steeds de stoere weerhaan, die
zoals een dergelijke haan betaamt, z'n neus in
de wind stak. Het was een mooie molen. Er
ging een rust van uit, iets moederlijks. Ik her
inner me, dat ik op een dag naar de tandarts
was geweest. Ik was vreselijk lastig en hu
meurig voor iedereen, want de tandarts had
me behoorlijk pijn gedaan. Ik wenste alle
tandartsen afgrijselijke dingen toe en m'n
moeder werd woest en stuurde me naar bui
ten. Toen ben ik heel naar de kap van de
molen geklauterd, voor m'n leeftijd een ge
weldige prestatie, en heb daar tussen de spin-
newebben, die er een gehele nederzetting
vormden, een deuntje zitten huilen. Dat
hielp altijd. Daar alleen met het getsjilp van
de vogels tussen de balken en het zachte re
gelmatige geruis van de wieken, tussen het stof
en de reuk van zakken en graan viel m'n
eigen belangrijkheid weg en voelde ik me nie
tig. Het uitzicht op het verre, rustige polder
land deed 111e ruimer ademhalen. Ik had het
gevoel, of ik ontsnapt was uit een gevangenis,
of er iets knellends van me afgevallen was.
De wind streek zachtjes langs m'n gezicht en
ik lachte naar de zon. Ik geloof wel, dat ik
op zo'n moment erg gelukkig was. Allerlei
herinneringen vallen me nu weer te binnen:
een gekleurde plaat, die ik er naar toe gesleept
had en waar ik niets van begreep, maar die
ik ontzettend mooi vond. Ik fantaseerde er
een heel verhaal bij, dat altijd treurig eindigde.
Soms was ik bang; ik zag dan in een oude
vermolmde balk een gezicht van een lelijke,
oude dwerg uit m'n sprookjesboek. Dan liep
ik hard weg naar beneden en ging naar m'n
opa op de maalzolder. Ik vond het fijn, in het
nog warme meel te woelen, dat uit een buis
kwam gestroomd en in een zak viel. Ik speel
de op m'n eentje verstoppertje achter de zak
ken en stond op goede voet met ratten en
muizen.
Toen kwam de oorlog! Ik was nog erg jong,
dus het woord zei me niet veel. Ik speelde rus
tig door in m'n eigen wereldje van prinsessen
en heksen, poppen, ijsjes en vervelend zijn.
Wat kon er gebeuren met m'n machtige, sterke
molen? Ik was er gerust in, ze was onvergan
kelijk. Toen kwam 14 October 1944. Wat ik
toen gezien heb, zal ik nooit, nooit van mijn
leven vergeten. Granaten floten, vliegtuigen
jankten. Ik stond in de kamer tussen glas
scherven, omgevallen meubels en vreselijke
rommel. Ik zag de molenik sperde mijn
181