No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT zich in het water als wieren Aan de golven prijsgegeven. Het zijn niet langer de seizoenen, die onze gedragingen bepalen, maar springvloeden en dood tij. Niet alleen het stijgen en dalen van de dag, maar ook het opkomen en afgaan van het water. Soms zal men eb afwachten, soms vloed. Met eb zijn sommige wegen begaanbaar, maar met vloed kan men over hekken en lage bosjes varen, over mijnenvelden en prikkel draad. Tijdens eb gaat men van Middelburg naar Vlissingen, via het jaagpad; tijdens vloed kan men vanaf Veere Vrouwenpolder bereiken per boot. Bij eb is het mogelijk in de modder naar zijn roestige bezittingen te zoeken en kolen te baggeren, met vloed ziet men zijn lampekap of raamkozijnen aanspoelen bij de aanleg plaats van de boten. Met lage eb kunnen de koelwaterbuizen van de Electrische Centrale het water in het ka naal niet bereiken en is er geen licht, geen radio, geen kerkmuziek. Bij zeer hoge vloed lopen de spoorrails en de weg naar Zuid-Be veland onder en staat het vervoer stil. Bij eb dijt ons wereldje wat uit en kunnen we de stad zelfs uitgaan en de oude ver trouwde wegen een eindje op lopen. Maar reeds komt de vloed en we haasten ons om binnen de wallen te komen Het is niet langer de zon, die de handelin gen van de mensen bepaalt, maar de zee. Het is herfst geweest en nevelbanken heb ben zich over het geïnundeerde gebied gelegd en maakten de vaart onzeker. Wanneer men in een kamer van mist op Serooskerke aanstuurde, kon men in Gapinge terecht komen. Zelfs zij die de vaart op dit zwalpende, verraderlijke watervlak kennen en feilloos de weg vonden tussen ondiepten en verdronken doornhagen, mijnenvelden en stroomversnellingen, aarzeldenAls ei landjes van opperste afzondering schenen de dorp-eilanden in de mist rond te drijven. Zon der contact, zonder uitzicht. Daarna is het winter geworden. Boven de witgekrulde golven stoten de meeuwen hun kreten uit. Een nieuw isolatie is over de dorpelingen gekomen; die van de storm. Nu gaat het niet langer, met motorboten en dukws hebben Engelsen en Nederlanders een groot aantal bewoners van hun eilanden weg gehaald en geëvacueerd. Van de bovenverdie ping en zolders van de halfverdronken huizen. Allen, die in de overvolle dorpen gemist kun nen worden, Halfzieken en ouden van dagen, en de bleke kinderen, die al den tijd op een wrak vlierinkje op hun matrassen zaten, ter wijl hun moeder af en toe naar beneden ging, en tot de heupen in het water staande op een, op stelten gezet, fornuis kookte. Zij allen zijn weggebracht. Alleen de droge dorpskernen zijn nog bewoond. In de, in het water aflopende, straatjes zijn de luiken en deuren zorgvuldig gesloten. Over het verdronken land ligt een diepe stilte. Het is eb. Een rand hooi in een haag geeft aan hoe hoog het water met vloed komt. De stilte weegt. Geen levend wezen roert zich meer. Zelfs geen vogel. Niets dan een onverstoorbaar windmolen tje. Dat over-ijverig draait op de overgeble ven dakspanten van een half-verwoeste boerenschuur Het water stijgt. Het water daalt. De zee ademt diep. Het gorgelt en kookt tussen de kapotgeslagen sluisdeuren en in de gaten tus sen de verpulverde uiteinden van de dijken. De stroom werpt zich beurtelings naar de ene en de andere kant. In het kanaal springt het wateroppervlak langs de kadewand op en neer, van de gras berm naast de weg tot onder de steenglooiïng, 159

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 7