Betje Wolff en Zeeland No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT in de open lucht. De achtergevel, op het noordwesten, ontbreekt. Het zoute water heeft de cement van de oude Zeeuwse huizen opgelost. Ze zijn stuk voor stuk in elkaar ge zakt, op de voorkant na. De coulissen van een dorp. Een Potemkin-dorp. Aan het einde van de straat zijn zij geheel in elkaar gezakt. Voor we Ritthem verlaten treft ons een laatste beeld. Tussen de puinhopen is iemand ijverig in de weer. Een bejaard en gebogen boertje. Hij heeft de stenen van zijn verwoeste huis allen afgebikt. En die vervolgens op nette tas sen gezet. Het houtwerk, voor zover nog voorradig, staat er naast, in stapels gesorteerd. Zodat bij de wederopbouw straks, met een kan worden begonnen! Tina Keller is een van de drie prijswinnaars van de Literatuurprijs 1954 der stad Middel burg. Haar hierbij opgenomen bijdrage bestaat uit fragmenten die ongeveer een derde van het bekroonde stuk beslaan. De gedeelten die betrekking hebben op de andere rampen dan de inundatie en op de reactie van de bewo ners daarop zijn weggelaten. Het opgenomen stuk is een bloemlezing van stukken over oud- Walcheren, de brand in Middelburg en het eiland tijdens en na de inundatie. door Dr. P. J. Meertens IE Betje Wolff kent, weet dat zij haar Zeeuwse af komst nooit heeft verloo chend, maar dat zij er in tegendeel altijd prat op is gegaan, een Zeeuwse te zijn. Wanneer zij in 1774 een boek van haar oud-stadgenoot Dr. Pieter Boddaert heeft gelezen, schrijft zij aan een andere Vlis- singer: „Ik ben zoo enthousiastisch voor ons Zeeland, dat ik alle menschen wel zou wil len toeroepen: „dat is ook een landsman van my!"". Zowel in haar werk als in haar brie ven vindt men getuigenissen te over, dat zij Zeeland en de Zeeuwen altijd hoog heeft ge houden en dat de stad, die zij op een en twin tigjarige leeftijd voorgoed heeft verlaten, haar altijd lief is gebleven. „Neen, denk niet dat myn hart myn stad vergeeten heeft", roept zij de Vlissingse stedemaagd toe, die haar opwekt om Vlissingen en haar geschiedenis te bezin gen. Zij deed dat, uitvoerig, in de derde zang van Walcheren (1769), het eerste rijpe werk van enige omvang dat zij geschreven heeft, een lang aangehouden juichtoon over de pracht van haar geboorte-eiland met zijn wel varende steden, zijn tachtig buitenplaatsen, zijn schone natuur en zijn rijk verleden. En toch, wanneer Betje Wolff zich een Zeeuwse noemt, dan moeten we daarbij meer aan haar geboorte op Zeeuwse grond denken dan aan haar afkomst. Haar Duitse familie naam verraadt deze trouwens al. De familie Bekker was waarschijnlijk uit Duitsland naar Zaandam geëmigreerd, indien men tenminste mag aannemen dat Jan Bekker uit „Serdam", die op 31 Maart 1673 in Vlissingen als poor ter werd ingeschreven, de vader was van Mat- thijs Bekker, Betje's grootvader. Deze Matthijs trouwde met Elizabeth van Swieten en was een vermogend koopman. Van hun kinderen was Jan Bekker (1695 1783) waarschijnlijk de oudste. Ook hij was koopman en in goeden doen. Uit zijn op 3 Juni 1724 gesloten huwe lijk met Johanna Boudrie werden zeven kin deren geboren, waarvan Elizabeth, die op 24 161

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1954 | | pagina 9