No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT had in dit opzicht enige ervaring. Zonder dat de wagen of één onzer ergens onaange naam diep in de slikken was weggegleden en niet buitengewoon vermoeid bereikten we de tegenoverliggende zeedijk van Zuid-Beve land. Een flinke rust te midden van het stille wijde landschap was een genot. Op de terug weg begonnen de verbrande ruggen onaange naam te worden en wij gingen begrijpen dat dit vrij lang zou duren. Bestrijdingsmiddelen waren ons volslagen onbekend. In de kazerne aangekomen lazen we tot onze ontsteltenis dat we alle om 6 uur op wacht moesten. Hoewel het de manschappen van de wacht vergund was tussen het posten een dutje te doen op een grote houten brits heeft die nacht niemand van ons een oog dicht gedaan. Enige weken later ging het fluister-bericht door de kazerne dat het hele bataillon over het Sloe zou gaan. En jawel, op een dag waarop het tij daarvoor weer geschikt was, marcheerde de troep, keurig in 't blauw, met patroontassen en ijzeren blokken, met ransel en rol (opgerolde overjas), geweer en bajonet, de bekende weg naar de Sloedam. Boven de Walcherse dreven schalden de bekende soldatenliederen uit die jaren met de wonderlijk nooit verboden tekst van: „En wie z'n Vader heeft vermoord en z'n Moeder heeft vergeven, die is nog veels te goed voor 't soldatenleven, maar, bij 't derde Regiment zijn wij altijd present! of van: en dan zeit de fourier „geef je rommeltje maar biet en ik zal 't wel voor jou bewaren totdat je weer voor een maandje komt. Bij de Sloedam aangekomen stond een man op de dijk die zich meldde bij de commande rende officier. Het bleek een gids te zijn. Dit maakte op onze sectie een zeer teleurstellende indruk, want „wij wisten toch immers wel de weg!" 't Was weer „schoenen en sokken uit" en we togen op weg. De gids loodste ons via zeer gunstige plekken over de slikken; iedereen trok een gezicht van ,,'t is een peuleschil, wat maken ze zich druk over dat Sloe." Een tamelijk goed gehumeurde troep en nog netjes in de kleding bereikte de hoek tussen de Sloedam en de zeedijk van Zuid-Beveland. Na rust en afscheid van de gids gaf de commanderende officier het commando over aan de ie luitenant van W. en hij zelf stapte op zijn fiets die zijn oppasser daar reeds had gebracht. Na enige tijd begon de terugtocht, 't Was nog vroeg in de middag en wij verheugden ons reeds op het feit dat wij vóór het middageten nog geruime tijd op de strozak zouden kunnen liggen. Maar de ie luitenant van W. die ver moedelijk bij thuiskomst geen opmerking wenste te krijgen over té vroege thuiskomst of om welke reden dan ook, liet de fatale gedachte door zijn brein schieten die hem aan de onderofficieren het commando liet doorgeven „halt". We waren nog niet halverwege de rijweg over de Sloedam; „wat zullen we nu hebben" werd er ge mompeld. „Krentenbollen en wittebrood met kaas" waren zwakke veronderstellin gen. Dit was het summum van verwennerij na een zware oefening, 't Werd weer „schoenen en sokken uit, we gaan nog een rondje maken over de slikken". Weg de goede stemming, weg het prachtige landschap. We liepen de dijk af, tussen de paaltjes door, over de bazaltglooiing, de slik ken op. De ie luitenant van W. scheen niet de aanleg te hebben van onze sergeant-majoor 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 25