ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. i
worden begonnen nadat de leerling geduren
de een bepaalde tijd het algemeen vormend
muziekonderwijs heeft genoten.
Tegenover het „tijdverlies", wat het aldus
uitstellen der instrumentale lessen met zich
medebrengt staat een grote wezenlijke winst.
In het bijzonder, daar de leerling een
maal vertrouwd met de elementaire muziek
leer, waardoor noten en rhythmische notatie
niet langer de schrik van de studie en de rem
voor de wil tot „graag doen" betekenen
snellere vorderingen maakt, en daarenboven
niet vrijwel vreemd staat tegenover de muzi
kale uitdrukking zelf.
Het behoeft niet onderstreept te worden
welke gunstige invloed een dergelijke aanpak
van de muzikale scholing kan hebben op het
peil van de muziekbeoefening in koor of or-
kestverband.
De conclusie uit het bovenstaande is een
voudig: ook in Zeeland was de oprichting van
een in moderne geest werkende muziekschool
gewenst. Het inmiddels genomen initiatief
staat dan ook niet op zich zelf alom in
ons land schept men nieuwe mogelijkheden tot
muziekonderwijs, dan wel herziet men be
staande situaties.
OP 19 October 1951 werd dan ook
door het college van B. en W. der
gemeente Middelburg aan de Stich
ting Zeeland een verzoek gericht de bestude
ring van de mogelijkheid tot oprichting en
instandhouding van een dergelijke school ter
hand te willen nemen. De toenmalige Rijks
inspecteur voor het Muziekonderwijs: Dr C.
L. Walther Boer, werd terecht onmiddellijk in
het project gekend. Gecreëerd werd een plan
Midden-Zeeland, gebaseerd op samenwerking
tussen de provinciehoofdstad, Vlissingen en
Goes, een samenwerking welke reeds eerder
overwegenswaard werd bevonden. De exploi
tatie immers van een volwaardig muziekinsti
tuut, waaraan alle muzikale vakken zouden
kunnen worden gedoceerd, dus ook die vor
men van muziekbeoefening, waarvoor ge
meenlijk slechts geringe belangstelling bestaat,
kan slechts lonend zijn indien voor alle vak
ken de betreffende leraar kan worden aange
trokken op grond van voldoende leerlingen
aanbod of ander emplooy. (De aanwezigheid
van meer goede musici in de provincie zou
tevens voor het openbare muziekleven een
verrijking betekenen). Waar nu in Zeeland
grote bevolkingsconcentraties noch beroeps
orkesten gegeven zijn, en bovendien de uit
middelpuntige ligging der provincie een be
roep op daarbuiten wonende musici door
gaans zonder effect doet zijn, zou plaatselijke
organisatie in Zeeland minder in aanmerking
komen dan de regionale.
De rechtvaardiging van deze mening vindt
men in de door grote beperkingen getekende
situaties aan de reeds bestaande scholen in
Zeeland, zoals het Instituut voor Muziek in
Oostburg, de Zierikzeesche Muziekschool, de
uit het initiatief van een harmonievereniging
gegroeide in Hulst en de op de zelfde wijze
uit de muziekvereniging „Harmonie Terneu
zen" geboren en op gemeentelijk fundament
steunende Volksmuziekschool Terneuzen, wel
ke laatste de geschetste problemen mede
beschouwd in de enkele jaren van haar
bestaan nog het meest het meer ideale bena
derde.
Kortom, de geografische gesteldheid van
Zeeland ontneemt het particulier initiatief de
kansen op een wijde vlucht, tot schade van
het muzikaal-culturele leven.
In het najaar van 1953 was dan ook het
plan gerijpt, niet slechts Walcheren en Zuid-
Beveland, maar de gehele provincie in het
project muziekschool te betrekken, zij het dat
in het daartoe strekkend vertoog van de heer
Dr C. L. Walther Boer vooreerst alleen het
doen geven van algemeen vormend muziek
onderwijs werd gepropageerd om eerst na vol
tooiing van een gehele tweejarige cursus de
32