ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 ging in de Westerschelde dermate zal worden verkleind, dat een ontoelaatbare verhoging van de waterstand te Antwerpen het gevolg zal zijn. Volgens berekeningen, uitgevoerd door de Centrale Studiedienst van de Rijks waterstaat, is deze voorstelling van zaken aan de pessimistische kant. Bij uitvoering van de Deltaplannen zal op de Westerschelde vermoe delijk een geringe verlaging van de hoogwater standen optreden. Ook hier geldt, dat bij be dijking van het Verdronken Land van Saef- tinge de tegenwoordige, te lage dijken daar ter plaatse niet behoeven te worden verhoogd. Ongeveer 2600 ha goede cultuurgrond kan hier worden bedijkt. 5. De Slikken van Hinkelenoord. Dit gebied is eveneens hoofdzakelijk door natuurlijke opslibbing bedijkingsgeschikt ge worden. De opslibbing werd gestimuleerd door beplanting met Spartina. Ook hier gelden van Belgische zijde dezelfde bezwaren tegen bedij king van dit gebied als voor het Verdronken Land van Saaftinge. De toekomstige landwinst bedraagt hier ongeveer 760 ha. Bij bedijking hiervan zal de zoute kustlijn met ongeveer 7 km worden bekort. Bovendien zouden de thans aanwezige te lage zeedijken niet behoe ven te worden verhoogd. 6. De Slikken van de Heene. Hiervan is een gedeelte van 240 ha bedij kingsgeschikt. Door beplanting met Spartina ten Noorden van dit gedeelte wordt getracht de opslibbing te bevorderen, teneinde tot een grotere bedijking te kunnen geraken. Wordt de bedijking uitgesteld tot na de afsluiting der zeearmen dan kan met een bekading worden volstaan. Mogelijk kan dan de inpoldering worden uitgebreid met de voorliggende Zee hondenplaat. Infiltratie van het Noordelijke gedeelte zal dan noodzakelijk zijn. 7. De Hellegatplaten. Deze zandplaten zijn als de delta van het Volkerak te beschouwen. Door stenen dammen en op organogene wijze door uitplanten van riet en biezen wordt de opslibbing bevorderd. Op één van de platen werd een kruisdam volgens Vierlingh aangelegd. De afsluiting van het Haringvliet en het Volkerak zullen de op slibbing gunstig kunnen beïnvloeden. 8. De buitengronden ten Zuiden van Goe- reeOverflakkee tussen Goedereede en Herkingen. Na afsluiting van het Brouwershavense gat zal hier ca. 2000 ha zandgrond kunnen wor den ingepolderd. Sedert 1926 wordt op een gedeelte getracht met Spartina de opslibbing te bevorderen. Het in cultuurbrengen zal gepaard moeten gaan met infiltratie uit het zoete Zeeuwse meer. 9. De buitengronden langs de Krabbenkreek en de Eendracht. Ook dit gebied, groot ca. 2200 ha, bestaan de uit ca. 1000 ha water beneden N.A.P. en ca. 1200 ha lichte schor- en zandgrond, kan worden ingepolderd. Voor het in cultuurbren gen zal infiltratie met zoet water noodzakelijk zijn. Gelet op de waterbouwkundige conse quenties hiervan, zal het vermoedelijk niet rendabel zijn, vóór afsluiting der zeearmen dit gebied te bedijken. Het motief, dat anders spoedig tot verhoging van ca. 44 km te lage zeedijk zou moeten worden overgegaan, zou een reden kunnen zijn om eerder tot bedijking te besluiten, daar de lengte der afsluitdijken maar ca. 3,6 km behoeft te bedragen. to. Het Verdronken Land van Zuid-Beve land. In dit in de 16e eeuw verloren gegane gebied zal zeker 2200 ha na afdamming van de Oosterschelde met behulp van infiltratie in cultuur kunnen worden gebracht. De groot te is afhankelijk van de gewenste grootte van de overblijvende meerboezem. De zeer geringe opslibbing wordt op het gedeelte, dat hoger ligt dan 1 m beneden G.H.W. bevorderd door beplanting met Spartina. De vorming van een dun laagje humus is hiervan het gevolg. 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 12