No. 3/4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Ds Hulsbergen sluit hierop aan. Hij verwacht door massale recreatie verscherping van het
generatie-conflict. „Er komt een andere geestelijke instelling. De bodem, waarop men voor
dien stond, wordt niet meer als hecht gevoeld. Men raakt op drift. Maar daarnaast mag
niet worden vergeten, dat ook hier impulsen van buiten niet altijd ongunstig behoeven te
werken. Het is met name de voorzitter, drs Verburg, die dit betoogt en daarbij bijval ont
vangt van mr. Hornstra. „Er kan grotere openheid ontstaan", zegt deze, grotere belangstelling
voor die zaken, die in de samenleving een stuwende kracht betekenen. En daarvan moet men
profiteren." In dit verband wordt nog gesproken over de badplaatsen en ook hierbij wor
den goede en kwade zaken genoemd: in sommige plaatsen bestaan een actieve harmonie-ver
eniging, koor, toneelclub, ook omdat de economische noodzaak dwingt in de zomer voor ont
spanning te zorgen. Diezelfde economische dwang evenwel doet in sommige gemeenten be
paalde inwoners tijdens het toeristenseizoen in het kippenhok kruipen. De woning wordt dan
aan gasten verhuurd
Zijdelings komen nog ter sprake ordening en planning ten opzichte van de recreatieter
reinenwaarbij men algemeen van mening is, dat een zekere planning noodzakelijk is, maar
dat de ordening moet worden vermeden. „Je moet de mens gelegenheid geven fouten te
maken" aldus formuleert een der deelnemers aan het debat zijn voorkeur.
INDUSTRIE
DE industriële ontwikkeling behoort tot het speciale terrein
van voorzitter Verburg, die zakelijk uiteenzet, waarom
Zeeland op dit ogenblik als vestigingsprovincie minder in
trek is: de moeilijke verbindingen, faciliteiten, die elders worden
verleend (ontwikkelingsgebieden) enz. Bij afsluiting van de zee
gaten gaat Zeeland er in dit opzicht altijd op vooruit, hoewel
niet moet worden verwacht, dat het nu industriegebied bij uitstek
zal worden. Dat is bij voorbaat al uitgesloten door de geringe
bevolkingsaanwas: ruw geschat worden 800 arbeidskrachten per
jaar aan de Zeeuwse arbeidsmarkt toegevoegd, een aantal dat het
grote industrieën onmogelijk maakt zich hier te vestigen. Maar
wel ziet drs Verburg kansen voor kleine en middelgrote bedrijven,
tevens gelet op de tendenz bij de grotere instellingen om werk uit
te besteden. Dat alles zou kunnen betekenen, dat het industriali
satie-tempo van provincies als Drenthe en Friesland kan worden
bijgehouden. „Welnu, het woord is aan de heren planologen",
verklaart mr Schlingemann in aanvulling op de voorzitterlijke
woorden, „laten zij zorgen voor goede verbindingen, voor wegen
aansluitingen, voor bijkomende werken en voor binnenwateren,
die voldoen aan de eisen des tijds."
Maar waar het tijdens deze debat-avond om gaat, is de vraag,
wat de gevolgen van de industrialisatie zullen zijn voor de be
volking en daarbij worden enkele opmerkingen gemaakt in de
geest van „het-zal-wel-meevallen", vooral omdat sprake is van
kleine en middelgrote bedrijven. Maar de heer Boekestijn is het
Mej. A. v. d. LEEDEN
...jongeren contra ouderen...
Mr J. F. G. SCHLINGEMANN
83