No. 3/4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Scène uit: „Een dorp verging"Spel van de hoogmoed door Louis Lockejeergeïnspireerd door de sage van Namen (uitgave Ons Lekenspel, Bussum). Gespeeld door St. Joseph-Ghesellen Hulst onder leiding van de schrijver. goed het trotse hoofd buigen voor de sterke stroom die de dijken verbrijzelde. Heel het dorp werd verwoest, de noodklok had vergeefs geluid. Boven de kolkende water zee rees nog jaren lang de kerk met de toren als een symbolisch teken. De luidklok vindt men nu nog in de toren van Graauw en draagt de inscriptie: „Laudate Dominum in cymbalis bene sonantibus. F. Urma 1664." Werd dit de bron voor de sage, die het ver gaan van Namen omspinnen zou in een poë tisch rag van volkse dichterlijke dramatisering? Polder van Namen was rijk en vruchtbaar. De vrije boeren verdienden er schatten gelds en eisten in de taveernen van Hulst en Kiel- drecht van hun goudstukken geen geld terug als ze ter markte gingen. Hoogmoed nam be zit van de polder. De boeren gingen in hun verwatenheid zó ver, dat ze hun paarden gingen beslaan met gouden en zilveren hoef ijzers. Toen verscheen er een zeemeermin, die profeteerde: „Namen, Namen zal vergaan, Alleen de toren zal blijven staan!" En hoe de profetie uitkwam, zagen we hier boven. Klinkt daar het ruwe gezang van soldaten, die marcheren langs de wegen van het ver dronken land? Ze zingen van roemvolle dagen in woelig Vlaanderen, van haat en liefde. Ze weven bloemen rond de blonde hoofden van Vlaamse schonen, die een grote plaats hebben in hun soldatenhart. Liederen van heimwee, nu ze optrekken om het sterke slot Saeftinghe te bezetten symbool van wereldse macht de sleutel van de Schelde, gebouwd aan de Noord, het uiterste punt van het verdronken land, waar nu een grote schaapskooi staat. WE sluiten de ogen en zinderen blijven de donkere tonen van torens in de storm, die roepen om hulp in de grote nood. En daar stapt als een reus die reikt naar de jagende wolken, Willem van Saef tinghe, de geweldenaar, geboortig uit de heer lijkheid Saeftinghe, lekenbroeder van de Cistencienserabdij Ter Doest (bij Brugge). Hij is een getaande bedijker, die met zijn confraters gevochten heeft in het Hulster ambacht tegen het wilde water, samen met de machtige monniken uit Ter Duinen (Veurne ambacht) en de Norbertijnen van Drongen. Het kloosterkleed houdt de machtige spieren die haken naar roemrijke daden, ternauwer nood in bedwang. In hem leven de driften van de sterke Saeftinghers, de vechters, die nooit versagen, zolang ze een droog stuk grond onder de voeten hebben. Zijn orde vormt de machtige steun voor de oude Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre m de strijd tegen de Leliaerts en de Fransen. Overal woelt die strijd, tot in het schorren- gebied van de Schelde. Dijken breken, omdat ze niet onderhouden kunnen worden. De Uit hoven van de monniken van Ter Doest en 93

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 27