No. 3/4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT POLDERS 1. Grote Kieldrechtpolder. 9. Van Alsteinpolder. 2. Kleine Kieldrechtpolder. 10. Willem Hendrikpolder. 3. Nieuwe Kieldrechtpld. 11. Melopolder. 4. Polder Saeftinghe. 12. Kleine Molenpolder. 5. Prosperpolder. 13. Kruispolder. 6. Hertogin Hedwigepolder. 14. Oude Graauwpolder. 7. Koningin Emmapolder. 15. Langendampolder. 8. Louisapolder. 16. Clingepolder. de eerste maal in een giftbrief van 1136 waar bij Ywainus van Aelst de locus Hulsterloo schenkt aan de Norbertijnen van Drongen bij Gent. Deze abdij richt er een priorij met kapel op, waar een magister verbleef. Een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van Hulsterloo is 1156, toen Hulsterloo bij een brief van bisschop Godefried van Utrecht, het recht kreeg om in de kapel heilige diensten uit te oefenen en te begraven. Veroordelingen te Gent uitgesproken hiel den vaak in, een boetetocht „T'ons Vrauwe van Hulsterloo". Maar ook uit Ieperen, Oudenaarde en Aalst kwamen boetedoeners naar Hulsterloo. Hieruit valt te concluderen dat Hulsterloo één van de bekendste en oudste genadeoorden van Vlaanderen werd. Het wonderbare Mariabeeldje dat er ver eerd werd, berust nu hoogstwaarschijnlijk in de parochiekerk van Drongen. Het klooster van Hulsterloo is zeer aan zienlijk geweest. Het bezat eenmaal een kloos terkerk, met drie kloostergebouwen, en er konden meer dan 300 man verblijven. Uit een beschrijving van broeder Meensens, magister te Hulsterloo voor de beeldenstorm (1574) blijkt dat de kerk een kruiskerk was. In het koor prijkte boven het altaar het won derbeeld van O.L. Vrouw, in een der zij kapellen stond een altaar ter ere van St. Lieven. Ze had een toren en een kerkhof. (Zie kaartje 4). Volgens de volledige kaart staat de kapel van Hulsterloo zuiver georiënteerd. Zo was dus de situatie 4 jaar voor de definitieve ondergang. Hulsterloo was een belangrijk knooppunt, het lag „op den cant van den lande ende uit ghesceet van veler baillien" nl. van Saeftin ghe, Beveren, Hulsterambacht en Waas. Daarom was het uitermate geschikt als bedevaartplaats. Daar de auteur van de Reinaert met grote voorliefde Hulsterloo Krieckepitte be schrijft, wil men de schrijver wel zoeken in deze buurt. Was hij een Praemonstratenser, een der magistri van Hulsterlookapel? vraagt Stracke. Of was het Wilhelmus Clericus, aan wie gravin Margaretha in 1269 zestig bunders moer schenkt gelegen op de weg van Hulst naar Hulsterloo? Is het beeld van de pelgrim-Reinaert, de boetedoener in grove pij, gegroeid uit eigen aanschouwing door Willem van de vele boete doeners die naar „T'ons vrouwen van Hul sterloo" gestuurd werden, en zeker niet altijd met rouwmoedig hart hun devoties deden? WILLEM die madoc maecte. Daer hij dicke omme waecte! Maar meer slapeloze nachten hebben de vossenjagers der laatste 50 jaar om hem gehad! 97

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 31