De ramp, gevolg van ontmoeting tussen natuur en techniek OSodem en Zeespiegelbeweging in Nederland ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 I nleiding. IN de verre toekomst zal de zee ons land waarschijnlijk niet erg meer bedreigen, in de nabije toekomst echter wel, omdat de zee schoksgewijs stijgt en er tegenwoordig een versnelde zeespiegel stijging optreedt. Onze kust is niet aangepast aan de veranderde omstandigheden in het kustgebied. Het achter de dijken liggende gebied is niet door afzettingen opgehoogd maar in tegendeel steeds lager komen te liggen als gevolg van de zeespiegelstijging, hierdoor wordt de kustbescher- ming steeds zwakker. Bij ontwateringsplannen in veen en slappe kleigebieden, bij land- aanwinningswerken en dijkbouw moet men bovendien rekening hou den met aanzienlijke klink. Dit zijn de conclusies en gevolgtrekkingen waartoe Dr. Ir. J. Bennema in zijn dissertatie getiteld: „Bodem en zeespiegelbewegin gen in het Nederlandse kustgebied", uitgave Veenman en Zonen te Wageningen, Juli 1954, komt. Bennema is tot bovengenoemde con clusies gekomen nadat hij een grondige studie heeft gemaakt van de aard, de ligging en de gedragingen van de verschillende klei-, zand en veenlagen, waaruit West-Nederland is opgebouwd en nadat hij het klimaatsverloop van duizenden jaren terug, tot heden, bestudeerd heeft. Bij deze studie wordt een onderscheid ge maakt tussen de inklinking van de bodem, de werkelijke bodemdaling en de werkelijke zee spiegelstijging. Onder inklinking wordt over het algemeen verstaan een verlaging van het maaiveld, tengevolge van een samenpersing van de ondergrond. De werkelijke bodemda ling en de werkelijke zeespiegelstijging vor men tezamen de relatieve bodemdaling of de relatieve zeespiegelstijging, dus de bodemda ling ten opzichte van de zee of de zeespiegel stijging ten opzichte van het land. De inklin king wordt hiertoe niet gerekend, omdat deze van plaats tot plaats verschillend is. Wil men de relatieve bodemdaling kennen, dan mag er op de beschouwde plaatsen geen klink zijn, of de klink moet verrekend kunnen worden. Vindt men b.v. een kleilaag die ongeveer 2300 jaar v. Chr. is afgezet, liggend op 6 nieter onder het huidige zeeniveau, dan kan men niet zeggen, dat de relatieve zeespiegelstijging 6 meter is; eerst zal er nog een bedrag voor de inklinking van moeten worden afgetrokken. Indien men de klink verrekend heeft, vindt men dus de relatieve zeespiegelstanden. Wil men de zeespiegelstijgingen uit de relatieve zeespiegelstanden berekenen dan moet men de lagen waaruit men de standen berekend heeft bovendien dateren. Deze dateringen zijn in het algemeen geschied met behulp van over- 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 42