ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 ten niet overal in gelijk aantal optraden; dit aantal was het grootst daar waar die zaden door verschillende oorzaken waren opge hoopt, zoals aan de randen van waterplassen, slootranden, hellend terrein of op hopen uit gebaggerde modder langs de sloten. Daardoor ontstonden bepaalde zönes en door concur rentie der soorten onderling vond dan een se lectie plaats en werden kiemplanten van de ene soort door die van een andere soort over groeid. Als gevolg daarvan domineerden be paalde soorten van planten over grote opper vlakten. Dit was vooral het geval met spies- bladmelde, zeeaster en kamillen. Ook was tus sen de baggerkluitcn de groei veel voorspoedi ger dan op het vlakke land, waar de wind vrij spel had. Iedereen, die in het voorjaar van 1954 de zandstuivingen in de Kruiningerpol- der of op Schouwen heeft gezien zal kunnen begrijpen, dat in zulk een bar landschap veel Aanvoerplanten uit "Koreamat" op de glooiing van de Kadijk te Waarde in 1953, o.a. Sojaboon, Hanepoot en Groene naaldaar. tere kiemplantjes te gronde moeten gaan. Door bovengenoemde oorzaken ontstaan dan z.g. haardprojectie s van planten van één soort, die zoveel zaden geven, dat het volgend jaar de kiemplanten door onderlinge concurrentie in grote hoeveelheden te gronde gaan, terwijl mede door stikstofgebrek de overblijvende veel minder welig groeien. Dit is dan tevens het stadium, waarin de eerste jaars planten reeds het veld moeten ruimen voor hun opvolgers, b.v. de grassen. Dit verschijnsel was in 19S4 zeer mooi waar te nemen op de kleine stukjes, die in de in 1953 slechts kort geïnundeerd geweest zijnde polders onbewerkt waren ge bleven en toen reeds een begroeiing hadden gekend. Ook kunnen in het tweede jaar zaailing aggregaten van een bepaalde plant ontstaan, die in zijn omgeving als eenling was opgetre den. Deze hebben zeer veel kiemplanten in het hart en een ruimere verspreiding op groter af stand van de moederplant. Bevindt deze zich op een kale vlakte, dan is de heersende wind richting daaruit zeer goed op te maken. Zo vond ik in de Braakmanpolder (wel niet ge- inundeerd, maar toch ook voorbeeld van nieuwlandbegroeiïng) zulk een aggregaat van Perzikkruid Polygonum persicaria L.) het welk in de heersende windrichting van de af gestorven moederplant af 19 meter lang en bijna 12 meter breed was. Daarin bevonden zich in het hart 1100 planten op een vier kante meter en verder slechts 560 planten in totaal. Daardoor was er ook zeer veel verschil in grootte, doch zelfs de allerkleinste toonden nog het vermogen tot reproductie en hadden alle toch nog enkele bloemen of zaden. Dit is echter een algemeen bekend verschijnsel ook bij andere planten, dat zelfs de meest armoe dige vorm zorgt voor nakomelingschap. De afgelopen zomer vond ik in de duinen bij Oostkapelle in een betonspleet aan een bunker een zeer kleine plant van een Doornappel Datura stramonium L.) die zich op die ongewone plaats slecht had kunnen ontwik kelen. Er zaten slechts twee bladeren aan, maar toch was er nog een bloem aangekomen 120

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 54