ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 legd. Met deze zakken, werden tevens de in dat stro aanwezige onkruidzaden aangevoerd, terwijl daarin ook wel Sojabonen waren ach tergebleven. Deze zaden en bonen kwamen in de zomer van 1953 tot ontkieming en vele planten ontwikkelden zich in het mooie na jaar van 1953 volledig, bloeiden en kwamen tot vrucht. Daardoor ben ik thans in het bezit van in Nederland gegroeide en gerijpte Soja bonen van de plant Soja max (L.) Piper. Ver der groeiden daar Studentenkruid Kochia scoparia Schrad.) een in het late najaar prach tig rood kleurend familielid van de in onze tuinen voorkomende Zomercipres; Abutilon tbeophrasti Med. een vertegenwoordigster van de Kaasjeskruidfamilie met zachtbehaarde bladeren en mooie oranjegele bloemen; Sieges- beckia orientalise L. een zeer interessante com posiet, die nog slechts eenmaal eerder in Ne derland was gevonden; de beide Stekelnoten Xanthium strmnarium L. en X.spinosum L. de laatste ook met scherpe driedelige doorns onder de bladeren; Commelina communis L. een blauwbloeiend familielid van het in de huiskamers gekweekte hangplantje Tradescan- tia; de vorm edulis van de Hanepoot Echi- nochloa crus-galli (L) P.B.) een grassoort, waarvan de hier genoemde vorm in Oost-Azië voor voedsel wordt gekweekt; een vorm van de Groene Naaldaar, genaamd Setaria italica (L) P.B. en een vermoedelijk voor de eerste maal uit Mandsjoerije rechtstreeks in Neder land ingevoerde Ganzevoet Chenopodium giganteum Don.) met prachtig rode topblade- ren, waardoor het lijkt of de plant met een schijnaar van rode bloemen bloeit. Op de foto no. IV zijn enkele van deze planten te zien, zoals zij op die glooiing tussen de rijs- bedekking en de zakken groeiden. Ik hoop er in geslaagd te zijn aan te tonen, dat de studie van de natuurlijke plantengroei op drooggekomen gebieden niet alleen van be lang is voor de landbouw (Proefpolder, Wie- ringernieer, Noordoostpolder, straks Oostelijk Flevoland) doch ook voor de geschiedschrij ving van die gebieden na de inundatie, alsme de tot botanisch genoegen van hem, die zich daarmee bezighoudt. "Wéér werd de polder in de Mei Een lachend, groenend wonder!" Vrij naar Cor Bouchette. Litteratuur. 1 Bakker D. De Flora en Fauna van Walcheren en andere inundatiegebieden tijdens en na de inundatie. 1947. 2 Bakker D. In „Langs gewonnen velden" Facetten van Smeding's werk 1954. 3 Feekes W. De ontwikkeling van de natuurlijke vegetatie in de W ieringermeerpolder, de eerste grote droogmakerij van de Zuiderzee. 1936. 4 Feekes W. en De ontwikkeling van de natuurlijke vegetatie Bakker D. in de Noordoostpolder. Van Zee tot Land. No. 6. 1954. 5 Kloos A. W. en De vegetatie van de Proefpolder te Andijk. Leeuw W. C. de Ned. Kruidk. Archief 1930. 6 Visser A. de Wilde plantengroei op Walcherens geïnun deerd gebied. De Wandelaar in weer en wind 1950. 7 Visser A. de Floristische aantekeningen betreffende Wal cheren. De Wandelaar in weer en wind, 1951 soo moeten wij oock wat seggen welcke de proffijtelicxste dijckagiën zijn, dat zijn diegene die liggen op eenen goeden bequaemen windt ende soeten stroom sonder subject te zijne eenige andere polders heure watere te losene oft te suërenne deur heur sluijsen, voorts diegeen opperwaeteren subject en zijn als alle de polders aen Brabant bedijckt, welck polders deurdien de heye oft landen van Brabant seer hooch liggen, soo moeten alle de heijewateren ten daele loopen ende met groote stortregenen comen soo vehement ende overvloedich affgeloopen dat se alle de polders voorseijt schijnen te verdrincken, besonder alst seer stormpt uuijten westen ende noortwestenwinden. Andries Vierlingh in zijn Tractaet van Dyckagie"570) 122

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 56