ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3/4
De planten gedijden uitstekend, zodat besloten werd proeven op grotere schaal te nemen. In
Mei 1925 werden 40000 planten uit Engeland aangevoerd, welke in het Zuider-Sloe, in de
Braakman, op het Verdronken Land van Saef tinge, op de slikken van Hinkelenoord (Kreek
rak) en op de slikken van de Heene (ten Noorden van St. Philipsland) werden uitgeplant. Het
resultaat was ongelooflijk. De Spartina begon haar zegetocht over de buitengronden en overal
waar men thans in Zeeland de schorren bezoekt, vindt men Spartina en nog eens Spartina
(afb. 1). Door de uitplant van Spartina werd voor vele buitengronden een vervroegde inpol-
deringsmogehjkheid geschapen. Het Noordelijke gedeelte van het Zuider-Sloe en de Braakman
konden daardoor zeker enige jaren eerder worden bedijkt (resp. in 1949 en in 1952). Waar
eenmaal Spartina vaste voet heeft gekregen, hetzij langs natuurlijke hetzij langs kunstmatige
weg krijgt een andere vegetatie geen kans meer. Reeds met gras begroeide schorren worden
steeds meer met Spartina overwoekerd.
Na de tijd van hoogconjunctuur na de eerste wereldoorlog deed zich ook in Zeeland de
behoefte aan werkgelegenheid gevoelen. En steunende op de resultaten van de begreppelings-
werkzaamheden in het Noorden des lands, werd in het Zuider-Sloe in 1932 met begreppelings-
werkzaamheden begonnen. De bedoeling van dit systeem was, dat bij vloed het slibhoudende
water zich geleidelijk over de begreppelde vakken verspreidde en dat bij eb een goede ontwate
ring werd verkregen, die het slib deed opdrogen en aan de ondergrond deed hechten. Door het
begreppelen werd mede de ontwikkeling van de vegetatie bevorderd. Slechts op hooggelegen
slikken (30 a 50 cm beneden G.H.W.) gaf dit systeem wel enig resultaat. Zowel met de vege
tatieve methode door uitplanten van Spartina, die op ca. 1 m beneden G.H.W. tot G.H.W. in
het Zeeuwse gebied groeit, als met de begreppelingsmethode was het niet mogelijk om de op-
slibbing op een lager niveau te doen plaats hebben. Met dit doel voor ogen werd in 1935 be
sloten tot bevordering van de opslibbing in het Zuidelijk gedeelte van het Zuider-Sloe volgens
de in Duitsland ontwikkelde Sleeswijk-Holsteinse methodewaarbij het mogelijk was het be
greppelen op een veel lager niveau, n.l. ongeveer op N.A.P. te beginnen. Bij deze methode
worden gewoonlijk bezinkvelden van 400 X 400 m van uit het vaste schor gevormd met
behulp van ongeveer 1 1,20 m hoge dammen van palen en rijshout. In deze bezinkvelden
heeft begreppeling plaats totdat een niveau van ongeveer 1 m beneden hoogwater is bereikt
(afb. 2).
Het bezinkveld wordt dan beplant met Spartina, waarna alleen ontwatering plaats heeft via
de hoofd- en dwarsleidingen. Na de 2e wereldoorlog werd uitbouw volgens deze methode,
waaraan in gebieden met een groot tijverschil verschillende bezwaren kleven, practisch niet
meer toegepast en werd overgegaan tot de kribbenmethode, waarbij om de 200 m uitsluitend
lengtedammen ongeveer loodrecht op de kust of schorrand worden aangelegd, waartussen
wordt begreppeld (afb. 2 en 3). Bij de landaanwinning spelen echter niet alleen water
bouwkundige en biologische factoren een rol, maar ook landbouwkundige en sociaal-econo
mische. Vooral sociaal-economisch bezien is het arbeidsintensieve begreppelen van de bezink
velden na de 2e wereldoorlog zeer kostbaar geworden. Gaat men na welke kosten er aan
verbonden zijn om op de beschreven wijze de buitengronden tot schorhoogte (G.H.W.) op
te werken, dan komt men tot een onaanvaardbaar bedrag per ha. Dit was een van de redenen
tot het bepalen van andere criteria voor de geschiktheid tot bedijking van het slik dan tot
nu toe algemeen golden.
De moderne landbouw stelt, voor wat betreft het slibgehalte, minder zware eisen aan de
bouwvoor dan vroeger; daarnaast stelt zij bijzonder veel prijs op een goede grondwaterpeil-
beheersing, die vaak met een bemaling beter is te bereiken, dan met een suatiesluis.
Een werkgroep uit de Commissie Onderzoek Landaanwinning T.N.O. heeft verschillende
72