Zeeland, zoals het in de dichtkunst wordt weerspiegeld No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Onderstaand artikel is de tekst van een lezing, die de dichter Hans Warren op 23 December 1954 hield voor Radio Brussel. MOCHT de voorgenomen afsluiting van de zeearmen een feit worden, dan staat Zeeland, niet alleen geo grafisch, maar ook naar aard en karakter, aan de vooravond van een zeer ingrijpende ver andering. Eeuwenlang lag het geïsoleerd tus sen twee van de belangrijkste Europese cul tuurgebieden: het Vlaamse en het Hollandse. Eeuwenlang bewaarde deze dunbevolkte ar chipel zijn eigen, sterk geprononceerde karak ter. Laag en plat liggen de eilanden daar als een uiteengeraakte legkaart in de zilte Schel- demonding, die zo wijd is, dat de benaming "zee" niet alleen gerechtvaardigd lijkt, maar inderdaad ook in de volksmond gebruikt wordt. Zee-land, een haast poëtische woord- en be gripscombinatie. Een land door de zee be paald, opgebouwd, vernield, heroverd, van de oudste tijden af tot op heden. Vruchtbaar en rijk, maar niet veilig. Zonder dijken en duinen zou het vrijwel één schor, één moeras zijn. Catastrofen dreigen er altijd, men leeft er in zekere zin als op een vulkaan. Dat brengt een fatalistische levenshouding over een volk, die in noordelijke streken vaak leidt tot een in nige, zwaar op de handse vroomheid. Taai, verbeten, onverzettelijk vecht men tegen de aartsvijand de zee. De zee die karak ter en klimaat van het land bepaalt: er zijn geen verre horizonten en de vele damp maakt ook de hemel laag; het waait er altijd, een wind, die zout op de lippen proeft. Talloze oude dijken en kreekarmen doorsnijden de eilanden en dringen diep door in het vaste land van Zeeuwsch-Vlaanderen. Open liggend land, vrijwel boomloos en vlak, met slechts wat houtgewas in de kernen of onder de duin- wal. Op dat land een zeer sedentair, overwegend agrarisch, vissend en, vooral vroeger ook zee varend volk, dat door aard en isolement zijn tradities vasthoudt. Niet onvriendelijk, wel gesloten, en soms, bij feesten tonend hoe 'n hartstocht er niettemin onder het onbewogen oppervlak leeft. Hier moet wel veel verande ren, als eenmaal het isolement vervalt en over bevolkte, anders geaarde streken opeens een uitlaatklep in deze ruimte vinden. HOE wordt dit land, dit volk, dat ik U in grove trekken schetste, nu in de dichtkunst weerspiegeld? Door Zeeuw se dichters en door min of meer toevallige be zoekers? Wie zich wel eens met een dergelijk onder werp: poëzie rondom een bepaalde streek of stad, bezig hield, en, zoals ik, strenge maat staven aanlegt wat de kwaliteit betreft, weet dat het goudzoekerswerk is. Bergen erts en een handvol edel metaal. Uiteraard komt dat van pas: in tien minuten kan ik U niet eens alle namen noemen, die mij door het hoofd gaan. Enkele omstandigheden vergemakkelijken overigens dat met-zevenmijls-laarzen-lopen. Allereerst heeft Zeeland met zijn "dunne" be volking zelf weinig dichters voortgebracht, en als ze er waren, verheten ze de provincie, wat het specifiek-Zeeuwse van hun werk, zo het er al ooit was, meestal verzwakte. Vervolgens bieden de oudere schrijvers ons weinig bruik baar materiaal. In de oude kronieken, de Moufeschans, in de 17de eeuwse Jacob Cats; de 18de eeuwse Betje Wolff en Bellamy, treft men menige aardige beschrijving op rijm aan, maar, nog afgezien van het feit dat er bij de genoemden niet één werkelijk groot dichter is,zij bieden zo weinig karakteristiek- 157

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 29