ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 die slechte verhoudingen verergerend. Bij pu blicatie van het advies in Mei 1951 bleken de delegaties over de ScheldeRijnverbinding niet tot overeenstemming te zijn gekomen, re den waarom zij de kwestie in zijn aspecten toegelicht naar de regeringen terugwezen. Van Belgische zijde noemde men de be staande verbinding via het Kanaal door Zuid- Beveland, „noch veilig, noch goed, noch ge schikt". Men somde de gebreken op, alsmede de economische redenen welke pleiten voor de aanleg van een kanaal en voegde aan de nota een lijst toe van rampen en ongevallen op het bestaande traject. Van Nederlandse zijde wees men er op, dat de huidige vaarweg voldoet aan de behoeften van het scheepvaartverkeer en dat de oorzaken van de ongevallen niet zijn gelegen in de toestand van die vaarweg. De nieuwe verbinding zou alleen aan de orde kunnen komen, wanneer de na-oor- logse inzinking van het verkeer en de moei lijke Nederlandse betalingsbalanspositie zouden zijn opgeheven. Dit betekende, dat tot aanleg pas zou worden overgegaan wan neer Benelux economisch, financieel en mo netair tot stand zou zijn gekomen. Voor al het begrip monetair, slaande op een ver regaande versmelting van het geldwezen, betekende een rigoureuze voorwaarde. De commissie besloot voorts, dat er een economisch onderzoek zou worden ingesteld naar de voor- en nadelen van de nieuwe vaar weg, waarbij de voornaamste vraag zou zijn of de nieuwe verkeersweg aanleiding zou ge ven tot vermeerdering van de totale verkeers omvang van Benelux. In verkeerstermen uit gedrukt luidt deze vraag: is het nieuwe ka naal verkeersscheppend, of geeft zij alleen aanleiding tot verkeersverplaatsing? Zoals wij nog zullen zien, ontkent o.a. Rotterdam het verkeersscheppende karakter. Het verdere verloop. IN Juni 1951 werd het zgn. plan Konijnen burg, dat reeds voor de laatste oorlog was opgesteld, gelanceerd. Het hield voorna melijk in, dat de Eendracht, tussen Tholen en Noord-Brabant gelegen, bevaarbaar zou wor den gemaakt. Dit plan bevredigde echter Rot terdam noch Antwerpen. Juli 1951 bracht de bekende Benelux-con- ferentie te Goes, waar de beide regeringen het verband tussen de waterwegenkwestie en Benelux erkenden. Met het doel de grote lijnen voor een accoord uit te stippelen, werd de zaak wederom aan de heren Van Cauwelaert en Steenberghe overgedragen. Als reactie hiertegenover kwam het zgn. Nederlands Comité Waterwegen tot stand, een niet-officiële werkgroep, waarin ook ver tegenwoordigers uit „de provincie" zitting na men. Dit Comité kwam al spoedig tot de con clusie, dat het Moerdijkkanaal een ernstig eco nomisch nadeel voor Nederland zou beteke nen, waardoor één van de Benelux-partners economisch zou achterblijven. Over en weer leidde dit tot scherpe reacties, die de stem ming er niet beter op maakte. Het verslag Van SteenbergheCauwelaert. Dit verslag werd op 13 Mei 1954 gepubli ceerd en bracht een grote verrassing. De on derhandelaars zagen n.l. een bevredigende op lossing voor de ScheldeRijnverbinding bin nen een verwezenlijkte Economische Unie tus sen de Benelux-landen. Het kanaal zou lopen via Woensdrecht ten Westen van Bergen op Zoom door de Oosterschelde (achter een dam) en vandaar met een boog naar Moerdijk, vlak ten noorden van Roosendaal. Een versmelting van de geldstelsels gold daarmee dus kenne lijk niet meer als voorwaarde. Een Economi sche Unie daarentegen zou betekenen, dat eventuele verschuivingen tussen de havenste den toch de samenwerkende landen gezamen lijk geen schade zouden toebrengen even min als thans een verschuiving tussen b.v. Rotterdam en Amsterdam nationaal gezien nadelig zou zijn. Nederland stelde nog andere voorwaarden. België geeft momenteel premies aan de Rijnvaart van en op Antwerpen ter compensatie van de "omweg". Met die omweg zouden deze moeten vervallen. De Belgische onderhandelaar heeft hierin niet onvoorwaar- 136

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 8